ECLI:NL:CRVB:2017:2628
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens verzwegen bankrekeningen en stortingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De appellante ontving sinds 27 maart 2013 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een melding van het inlichtingenbureau dat appellante naast de bekende bankrekeningen ook andere bankrekeningen op haar naam had, heeft het college een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot de intrekking van de bijstand per 27 maart 2013, omdat appellante in die periode inkomsten had ontvangen die hoger waren dan de bijstandsnorm. Daarnaast beschikte zij over vermogen dat boven de vrijlating van € 11.590,- uitkwam.
De rechtbank heeft de beroepen tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij niet beschikte over het vermogen, omdat zij een lening had afgesloten bij haar broer. De Raad oordeelt dat het aan appellante is om aan te tonen dat zij niet over de tegoeden kon beschikken. De Raad concludeert dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet kon beschikken over de bankrekeningen en dat de lening niet uitsluit dat de tegoeden meetellen voor de vermogensgrens. De Raad bevestigt de uitspraken van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.