Uitspraak
8 september 2016, 15/4963 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, die als medewerkster bij een tankstation werkte, had zich op 6 mei 2013 ziek gemeld vanwege knie-, gewrichts- en moeheidsklachten. Na een eerstejaars Ziektewet (ZW)-beoordeling werd zij per 5 mei 2014 ongeschikt geacht voor haar eigen arbeid, maar werd zij wel belastbaar geacht voor andere functies. Het Uwv besloot op 1 mei 2014 dat appellante vanaf 6 juni 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij met de voor haar geschikte functies meer dan 65% van haar loon kon verdienen. Appellante ging hiertegen in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.
Appellante meldde zich opnieuw ziek op 13 november 2014 en op 12 augustus 2015, maar het Uwv concludeerde dat er geen recht op ziekengeld was. De rechtbank beoordeelde het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv als ongegrond, waarbij het medisch onderzoek als zorgvuldig werd beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische situatie van appellante en dat er geen objectieve medische informatie was die haar arbeidsongeschiktheid kon onderbouwen.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij meer beperkt was dan vastgesteld. De Raad bevestigde echter de eerdere uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de hoger beroepsgronden van appellante een herhaling waren van de eerder ingediende gronden en dat deze voldoende gemotiveerd waren besproken door de rechtbank. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.