ECLI:NL:CRVB:2017:2614

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2017
Publicatiedatum
28 juli 2017
Zaaknummer
16/6589 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ZW-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, die als medewerkster bij een tankstation werkte, had zich op 6 mei 2013 ziek gemeld vanwege knie-, gewrichts- en moeheidsklachten. Na een eerstejaars Ziektewet (ZW)-beoordeling werd zij per 5 mei 2014 ongeschikt geacht voor haar eigen arbeid, maar werd zij wel belastbaar geacht voor andere functies. Het Uwv besloot op 1 mei 2014 dat appellante vanaf 6 juni 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij met de voor haar geschikte functies meer dan 65% van haar loon kon verdienen. Appellante ging hiertegen in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.

Appellante meldde zich opnieuw ziek op 13 november 2014 en op 12 augustus 2015, maar het Uwv concludeerde dat er geen recht op ziekengeld was. De rechtbank beoordeelde het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv als ongegrond, waarbij het medisch onderzoek als zorgvuldig werd beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de medische situatie van appellante en dat er geen objectieve medische informatie was die haar arbeidsongeschiktheid kon onderbouwen.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij meer beperkt was dan vastgesteld. De Raad bevestigde echter de eerdere uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de hoger beroepsgronden van appellante een herhaling waren van de eerder ingediende gronden en dat deze voldoende gemotiveerd waren besproken door de rechtbank. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

16/6589 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
8 september 2016, 15/4963 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 19 juli 2017
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2017. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als medewerkster tankstation voor 30 uur per week. Zij heeft zich op 6 mei 2013 ziek gemeld wegens knie-, gewrichts- en moeheidsklachten. In het kader van een eerstejaars Ziektewet (ZW)-beoordeling (EZWb) is appellante per 5 mei 2014 ongeschikt geacht voor het verrichten van haar eigen arbeid. Zij is door een verzekeringsarts van het Uwv echter wel, met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 april 2014, belastbaar geacht. Een arbeidsdeskundige heeft op basis van deze FML de functies van inpakker, kassamedewerker en huishoudelijke hulp voor appellante geschikt bevonden. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 1 mei 2014 vastgesteld dat appellante met ingang van 6 juni 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij met de voornoemde functies meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 12 november 2014 ongegrond verklaard. Dit besluit is in rechte komen vast te staan.
1.2.
Appellante heeft zich op 13 november 2014 opnieuw ziekgemeld, met psychische klachten, klachten aan de linkerpols en pijn in het gehele lijf. Uit deze ziekmelding is, na een verzekeringsgeneeskundige beoordeling door het Uwv, geen recht op ziekengeld ontstaan.
1.3.
Appellante heeft zich op 12 augustus 2015 opnieuw ziek gemeld, met klachten aan de knie en rug na belasting. Op 16 september 2015 heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 17 september 2015 geschikt geacht voor de reeds bij de EZWb geselecteerde functies als genoemd onder 1.1. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 16 september 2015 vastgesteld dat appellante per 17 september 2015 geen recht meer heeft op ZW-uitkering. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 27 november 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit is een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 november 2015 ten grondslag gelegd.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het medisch onderzoek is als zorgvuldig beoordeeld en de conclusies van de verzekeringsartsen zijn inzichtelijk en concludent gemotiveerd geacht. Volgens de rechtbank kan niet worden gezegd dat de verzekeringsartsen in hun medische rapporten onvoldoende rekenschap hebben gegeven van de medische situatie van appellante. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellante heeft bevestigd dat de door haar gestelde hernia (nog) niet is vastgesteld door een arts. De rechtbank heeft het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat het laatst verrichte werk van medewerker bakkerij alleen al vanwege het lopen en staan gedurende de hele werkdag niet passend is, dit als een mislukte werkhervattingspoging valt te beschouwen en niet dit werk, maar de destijds geselecteerde EZWb functies als maatstaf voor de ZW-uitkering moeten gelden, gevolgd. De rechtbank heeft eveneens het standpunt van deze arts gevolgd dat de door appellante ervaren (pijn)klachten niet direct reden zijn tot het aannemen van beperkingen die het eigen werk in de weg staan. Deze verzekeringsarts heeft volgens de rechtbank bij zijn beoordeling kunnen betrekken dat in de FML van 11 april 2014 voldoende rekening is gehouden met de klachten van appellante en dat er geen medisch objectiveerbare belemmering bestaat om dit algemeen geaccepteerde werk te verrichten. De enkele stelling van appellante dat zij nog steeds onder behandeling staat heeft voor de rechtbank niet tot twijfel geleid aan de verzekeringsgeneeskundige onderbouwing van het bestreden besluit. Appellante heeft volgens de rechtbank in beroep geen objectief medische informatie ingebracht op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat zij op de datum in geding wel of meer (medisch) beperkt was om haar arbeid te verrichten. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat niet of onvoldoende aannemelijk is geworden dat de klachten van appellante per 17 september 2015 tot arbeidsongeschiktheid moeten leiden, zodat het Uwv terecht heeft besloten haar per die datum weer arbeidsgeschikt te verklaren.
3.1.
Appellante stelt zich, net als in beroep, op het standpunt dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is vastgesteld. De rug- en knieklachten zijn nog onverminderd aanwezig en zij zal worden geopereerd aan de meniscus in de rechterknie. Voorts is zij vanwege de rugklachten doorverwezen naar een kliniek, echter kan zij dit niet betalen. Appellante acht zich vanwege haar beperkingen niet in staat arbeid te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De hoger beroepsgronden van appellante zijn een herhaling van de gronden die zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M. Gayir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

UM