ECLI:NL:CRVB:2017:2612

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2017
Publicatiedatum
28 juli 2017
Zaaknummer
16/901 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onverschuldigd betaalde ZW-uitkering zonder dringende redenen

In deze zaak gaat het om de terugvordering van een Ziektewet (ZW) uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van een appellant. De appellant had in eerste instantie recht op een ZW-uitkering, maar het Uwv heeft later vastgesteld dat hij met ingang van 20 januari 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn eerdere loon kon verdienen. Ondanks deze vaststelling heeft het Uwv de ZW-uitkering tot en met 22 maart 2015 doorbetaald, wat resulteerde in een onverschuldigde betaling van € 6.134,04. Het Uwv heeft vervolgens dit bedrag teruggevorderd, wat door de rechtbank werd bevestigd. De rechtbank oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien, omdat er geen onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de appellant waren aangetoond.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het ontvangen van zowel WW- als ZW-uitkering en dat zijn financiële omstandigheden onvoldoende zijn meegewogen. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien. De Raad benadrukte dat de appellant geen verwijt treft voor de onverschuldigde betaling, maar dat de omstandigheden die hij aanvoert niet leiden tot onaanvaardbare gevolgen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep af.

Uitspraak

16.901 ZW, 17/2087 ZW

Datum uitspraak: 19 juli 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 december 2015, 15/3821 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft [naam] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door [naam] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 10 maart 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Bij besluit van 12 december 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 20 januari 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Bij besluit van 21 januari 2015 heeft het Uwv de uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), die appellant tot 21 maart 2014 ontving, met ingang van 20 januari 2015 voortgezet.
1.2.
Het Uwv heeft, hoewel geen recht meer bestond op ziekengeld, de ZW-uitkering tot en met 22 maart 2015 uitbetaald. Bij besluit van 31 maart 2015 heeft het Uwv het te veel betaalde ziekengeld over de periode van 20 januari 2015 tot en met 22 maart 2015 tot een bedrag van € 6.134,04 bruto, van appellant teruggevorderd. Bij besluit van 8 mei 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van
31 maart 2015 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat over de periode van 20 januari 2015 tot en met 22 maart 2015 een bedrag van € 6.134,04 onverschuldigd aan appellant is betaald. Nu niet is gebleken van onaanvaardbare financiële of sociale consequenties, is volgens de rechtbank geen sprake van dringende redenen die voor het Uwv aanleiding hadden moeten zijn om geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het hem niet is te verwijten dat hij naast de WW-uitkering ook ziekengeld heeft ontvangen. De rechtbank en het Uwv hebben in dit licht onvoldoende rekening gehouden met zijn financiële omstandigheden en de daaraan verbonden betalingscapaciteit. Appellant heeft geprobeerd met het Uwv tot een minnelijke schikking te komen, maar is hier niet in geslaagd.
3.2. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en heeft bij het verweerschrift een besluit van 13 november 2015 gevoegd waarbij is vastgesteld dat elke maand een bedrag van € 250,- op de WW-uitkering van appellant wordt ingehouden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is – zoals ook de rechtbank heeft vastgesteld – niet in geschil dat over de periode van 20 januari 2015 tot en met 22 maart 2015 door het Uwv aan appellant onverschuldigd ziekengeld is betaald tot een bedrag van € 6.134,04.
4.2.
Ter zitting is vastgesteld dat het hoger beroep zich niet richt tegen het (bijkomende) besluit van 13 november 2015. Het gaat appellant erom dat het Uwv van terugvordering van het over deze periode betaalde ziekengeld ten dele had behoren af te zien. De oordeelsvorming is daarom beperkt tot dit tussen partijen bestaand geschilpunt.
4.3.
Op grond van artikel 33, eerste lid, van de ZW is het Uwv gehouden het onverschuldigd betaalde ziekengeld terug te vorderen, tenzij er – zoals is bepaald in het vijfde lid van dit artikel – dringende redenen bestaan om geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien. Volgens vaste rechtspraak van de Raad kunnen dringende redenen slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die de terugvordering voor een verzekerde heeft. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat in dit geval geen sprake is van dringende redenen om van de terugvordering af te zien wordt onderschreven. Het enkel in beroep overleggen van een overzicht van maandelijkse inkomsten en uitgaven, is onvoldoende om aan te tonen dat sprake zou zijn van een bijzonder en uitzonderlijk geval dat zou leiden tot onaanvaardbare consequenties op grond waarvan het Uwv gehouden zou zijn om geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien. Dit geldt evenzeer voor de door appellant ter zitting geschetste feiten en omstandigheden. Het staat niet ter discussie dat appellant geen verwijt treft, dat het Uwv onverschuldigd ziekengeld heeft betaald. De door appellant genoemde verkoop van zijn huis, de verhuizing en de omstandigheid dat appellant maandelijks voor de aflossing geld heeft moeten lenen bij zijn zoon, zijn omstandigheden die invoelbaar zijn. Dit betekent echter niet dat sprake is geweest van onaanvaardbare gevolgen in voormelde zin. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat appellant bij de invordering de bescherming geniet, of deze zo nodig kan inroepen, van de regels over de beslagvrije voet in de artikelen 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het Uwv geen aanleiding had ervan af te zien het bedrag van € 6.134,04 over de periode van
20 januari 2015 tot en met 22 maart 2015 aan onverschuldigd betaald ziekengeld terug te vorderen. Dit leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van de Kolk als voorzitter en E.W. Akkerman en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2017.
(getekend) J.S. van de Kolk
(getekend) G.J. van Gendt

SS