ECLI:NL:CRVB:2017:2571
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA na beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die zich op 26 november 2012 ziek meldde met pijnklachten aan de rechterschouder en -arm, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts had appellant onderzocht en vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn uitkeringsaanvraag. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellant correct waren ingeschat.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten en beperkingen. Hij overhandigde informatie van een neuroloog die stelde dat appellant pijnklachten en bewegingsbeperkingen had. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had echter gemotiveerd dat de klachten van appellant voldoende waren meegenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellant vielen.
De Raad kwam tot de conclusie dat er geen aanleiding was om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak bevestigde dat de appellant geen recht had op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was.