ECLI:NL:CRVB:2017:2558

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
24 juli 2017
Zaaknummer
14/7051 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag met terugwerkende kracht en bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant had een aanvraag ingediend voor algemene en bijzondere bijstand, welke door het college van burgemeester en wethouders van Enschede was afgewezen. De Raad had eerder op 29 november 2016 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd geoordeeld dat het college de aanvraag om algemene bijstand voor de periode vanaf 17 april 2013 terecht had afgewezen, maar dat het college ten onrechte geen standpunt had ingenomen over de mogelijkheid van bijstandsverlening met terugwerkende kracht. In het nader besluit van 18 januari 2017 heeft het college de afwijzing van de aanvraag om algemene bijstand met terugwerkende kracht gehandhaafd, met de motivatie dat er geen bijzondere omstandigheden waren die deze toekenning rechtvaardigden.

De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de appellant niet kon aantonen dat er bijzondere omstandigheden waren die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigden. De Raad heeft geconcludeerd dat het college terecht geen aanleiding heeft gezien om bijstand toe te kennen met terugwerkende kracht, en heeft het beroep tegen het nader besluit ongegrond verklaard. De Raad heeft echter het college wel veroordeeld in de kosten van de appellant, die zijn begroot op € 41,80 aan reiskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de rechter en de griffier.

Uitspraak

14.7051 WWB, 17/1372 WWB

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 11 november 2014, 14/2005 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Enschede (college)
Datum uitspraak: 18 juli 2017
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 29 november 2016 een tussenuitspraak, ECLI:NL:CRVB:2016:4657, gedaan (tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college op 18 januari 2017 een nieuw besluit genomen (nader besluit).
Bij brief van 26 januari 2017 heeft appellant een zienswijze over dat besluit naar voren gebracht.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer. Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de tussenuitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1.
Bij beslissing op bezwaar van 23 juni 2014 (bestreden besluit) heeft het college de afwijzing van de aanvragen van appellant om algemene bijstand en om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand gehandhaafd. Daartoe heeft het college overwogen dat appellant sinds 14 april 2013 een vaste verblijfplaats heeft. Appellant is daarom niet aan te merken als een (zwervende) dakloze.
2. De Raad heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het college de aanvraag om algemene bijstand als (zwervende) dak- en thuisloze voor zover die ziet op de periode vanaf de melding van 17 april 2013 op goede gronden heeft afgewezen. Het college heeft evenwel ten onrechte nagelaten een standpunt in te nemen over de vraag of appellant met terugwerkende kracht, in dit geval met ingang van de door appellant beoogde data van 1 oktober 2012, 27 december 2012 dan wel 1 februari 2013, in aanmerking kan komen voor algemene bijstand als (zwervende) dak- en thuisloze. Daarmee heeft het college het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. De Raad heeft voorts geoordeeld dat het college het bestreden besluit, waarbij het besluit van 6 juni 2013 tot afwijzing van de bijzondere bijstand is gehandhaafd, evenmin deugdelijk heeft gemotiveerd nu appellant ten tijde van de daartoe ingediende aanvraag van 8 april 2013 nog geen vaste verblijfplaats had. De Raad heeft het college opgedragen de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
3. Bij het nader besluit heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van
6 juni 2013 gegrond verklaard, dat besluit herroepen en appellant alsnog bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand toegekend en de aanvraag van appellant om algemene bijstand met terugwerkende kracht afgewezen. Aan die afwijzing heeft het college ten grondslag gelegd dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die toekenning van bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
4.1.
Appellant kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn aanvraag met terugwerkende kracht. In zijn zienswijze heeft appellant gewezen op de omstandigheden zoals vermeld in het hoger beroepschrift. Appellant heeft aangevoerd dat hij per 1 februari 2013 over een briefadres beschikt en dat een medewerker van de gemeente hem op 17 april 2013 heeft meegedeeld dat in dat geval algemene bijstand verleend zou kunnen worden.
4.2.
Het nader besluit wordt, nu daarmee niet volledig is tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant, met toepassing van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb bij het geding in hoger beroep betrokken.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De aangevallen uitspraak
5.1.
Uit de tussenuitspraak volgt dat het bestreden besluit moet worden vernietigd voor zover dat betrekking heeft op de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand en op de afwijzing van de algemene bijstand over de periode van 1 oktober 2012 tot 17 april 2013. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Om die reden moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit in zoverre vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2
en 7:12, eerste lid, van de Awb.
Het nader besluit
5.2.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de Wet werk en bijstand (uitspraak van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690) bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
5.3.
Van zulke omstandigheden kan sprake zijn als komt vast te staan dat betrokkene al eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend, of indien is gebleken dat betrokkene op enigerlei wijze actie in de richting van het college heeft ondernomen die tot het innemen van een daartoe strekkende aanvraag had moeten leiden.
5.4.
In wat appellant heeft aangevoerd zijn geen bijzondere omstandigheden, als bedoeld
in 5.3, gelegen die bijstandverlening over een periode voorafgaand aan 17 april 2013 rechtvaardigen. De omstandigheid dat appellant sinds oktober 2012 heeft getracht een briefadres als bedoeld in artikel 1 van de destijds geldende Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens te verkrijgen en hierbij moeilijkheden heeft ervaren, heeft het college terecht voor rekening en risico van appellant gelaten. Van enigerlei actie richting het college die tot het innemen van een aanvraag om bijstand had moeten leiden, is niet gebleken. Voorts heeft de melding van 7 februari 2013 niet zo spoedig als mogelijk geleid tot het indienen van een aanvraag. Appellant heeft zich pas op 17 april 2013 opnieuw gemeld, wat heeft geleid tot de op 23 april 2013 ingediende aanvraag. Op grond van de beschikbare gegevens is evenmin komen vast te staan dat vanwege het college bij appellant zodanige verwachtingen zijn gewekt dat daarop een in rechte te honoreren beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gebaseerd.
5.5.
Uit 5.2 tot en met 5.4 volgt dat het college terecht geen aanleiding heeft gezien om bijstand toe te kennen met terugwerkende kracht. Dit betekent dat het beroep tegen het nader besluit ongegrond moet worden verklaard.
6. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 41,80 aan reiskosten op basis van openbaar vervoer tweede klas.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 23 juni 2014 gegrond en vernietigt dat besluit
voor zover dat betrekking heeft op de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand en
op de afwijzing van de aanvraag om algemene bijstand over de periode van 1 oktober 2012
tot 17 april 2013;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 18 januari 2017 voor zover het de afwijzing van
algemene bijstand betreft ongegrond;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 41,80;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
van in totaal € 167,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2017.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) L.V. van Donk

HD