ECLI:NL:CRVB:2017:2528

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
15-4082 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de invulling van het criterium 'boven de norm' voor bevordering binnen de politie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, een politieambtenaar, had verzocht om bevordering naar de functie van senior GGP, maar zijn verzoek was afgewezen omdat zijn beoordeling niet voldeed aan de norm van '80% uitstekend'. De Raad oordeelde dat de beheerders van de voormalige politiekorpsen de bevoegdheid hadden om het begrip 'boven de norm' nader in te vullen en dat de gekozen invulling, waarbij ten minste 80% van de competenties met de score 'uitstekend' (4) moest zijn, binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling viel. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat de korpschef geen onredelijke uitleg had gegeven aan het begrip 'boven de norm' en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

15/4082 AW
Datum uitspraak: 20 juli 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
van 16 april 2015, 14/5888 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. de Haas hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsvonden op 8 juni 2017. Namens appellant is verschenen S.A.J.T. Hoogendoorn. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. M.J.M. Suijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is als politieambtenaar aangesteld, laatstelijk bij de voormalige regiopolitie [naam regio], thans de [naam Eenheid], in de functie van generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP).
1.2. Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en de politievakorganisaties op 9 september 2010 overeenstemming bereikt over de tweede tranche van de landelijk te harmoniseren arbeidsvoorwaarden politie (HAP II). Deze afspraken zijn vastgelegd in de op 1 november 2010 in werking getreden circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (Stcrt. 2010, 19782; circulaire).
1.3.
Een onderdeel van de harmonisatieafspraken is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’. In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming (bevordering) van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de bevordering van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. Vermeld is dat het loopbaanbeleid vanaf 1 november 2010 geldt voor alle medewerkers bij de Nederlandse Politie, dat de Raad van korpschefs i.o. zich aan de circulaire heeft geconformeerd en dat het bevoegd gezag deze circulaire dient te volgen, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet.
1.4.
Bij de voormalige regiopolitie [naam regio] is het criterium van een beoordeling ‘boven de norm’ zodanig ingevuld dat 80% van de beoordeelde competenties de score ‘uitstekend’ (4) moet hebben. De bevordering is bedoeld voor politieambtenaren die bovenmatig functioneren. Daarbij is aansluiting gezocht bij het beleid ten aanzien van het bevorderen bij excellerend presteren. Een medewerker kon op basis van dit beleid eerder bevorderd worden indien zijn functioneren als uitmuntend en voortreffelijk te kwalificeren was. In het Regionaal Management Team van het voormalige korps [naam regio] is de norm van ‘80% uitstekend’ na overleg met de ondernemingsraad vastgesteld. Er is voor een percentage gekozen, omdat meerdere functies met een verschillend aantal competenties op grond van het loopbaanbeleid HAP II voor bevordering in aanmerking kwamen.
1.5. Appellant heeft in augustus 2012 verzocht om bevordering naar de functie van senior GGP.
1.6.
Naar aanleiding van dit verzoek is op 12 september 2013 een beoordeling opgesteld over het tijdvak juni 2012 tot en met 31 december 2012, die op 4 november 2013 is vastgesteld. In de beoordeling zijn acht competenties betrokken, waarbij appellant op vier competenties ‘voldoende’ (3) scoort, op twee competenties ‘uitstekend’ (4) en op twee competenties ‘voldoende/uitstekend’ (3/4). Blijkens het beoordelingsformulier zijn er vier mogelijke scores: 1=onvoldoende, 2=matig, 3=voldoende en 4=uitstekend. De beoordeling bevat tevens een potentieel-beoordeling waarin is opgenomen dat verwacht wordt dat appellant in staat is op voldoende wijze in de naast hogere rang te functioneren.
1.7.
Bij besluit van 10 december 2013 is afwijzend beslist op het verzoek om bevordering. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de beoordeling niet voldoet aan de norm van ‘80% uitstekend’.
1.8. Bij besluit van 8 augustus 2014 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 10 december 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Daaraan ligt, samengevat, ten grondslag dat de korpschef met de invulling van het beleid waarbij het geheel van de functievervulling voor 80% met ‘uitstekend’ (4) gewaardeerd moet zijn geen onredelijke uitleg gegeven aan het begrip ‘boven de norm’.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een juiste invulling is gegeven aan het criterium ‘boven de norm’.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Onder verwijzing naar de uitspraken van 30 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2551 en ECLI:NL:CRVB:2015:2552) en 19 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1850) is de Raad van oordeel dat de beheerders van de voormalige politiekorpsen de bevoegdheid toekwam een nadere invulling te geven aan het begrip ‘boven de norm’ en dat de in dit geval daaraan gegeven nadere invulling in de vorm van een rekenkundig criterium - ten minste 80% van de competenties met de score ‘uitstekend’ (4) - binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is gebleven. Het hoger beroep slaagt niet.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) L.V. van Donk

HD