ECLI:NL:CRVB:2017:2527

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
15-4960 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van politieambtenaar en criteria voor bevordering binnen de politie

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een politieambtenaar, betrokkene, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de korpschef van politie. Betrokkene had verzocht om bevordering naar de functie van senior GGP, maar zijn beoordeling voldeed niet aan de norm van '80% uitstekend'. De districtschef had de conceptbeoordeling van betrokkene gewijzigd, wat leidde tot een lagere score op verschillende competenties. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de korpschef binnen zijn beoordelingsruimte is gebleven. De Raad stelt vast dat de korpschef de beoordelingscriteria correct heeft toegepast en dat de wijziging van de scores gerechtvaardigd was. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van betrokkene ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van consistente beoordelingscriteria binnen de politie en de mogelijkheid voor korpschefs om beoordelingsnormen vast te stellen.

Uitspraak

15/4960 AW, 15/5792 AW
Datum uitspraak: 20 juli 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
10 juli 2015, 14/6459 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de korpschef van politie (korpschef)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
De korpschef heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. P. de Haas een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft S.A.J.T. Hoogendoorn nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2017. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door Hoogendoorn. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. M.J.M. Suijs.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is als politieambtenaar aangesteld, laatstelijk bij de voormalige regiopolitie [naam regio], thans de [naam Eenheid], in de functie van generalist Gebiedsgebonden Politie (GGP).
1.2.
Als uitwerking van het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector politie 2005-2007 hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en de politievakorganisaties op 9 september 2010 overeenstemming bereikt over de tweede tranche van de landelijk te harmoniseren arbeidsvoorwaarden politie (HAP II). Deze afspraken zijn vastgelegd in de op
1 november 2010 in werking getreden circulaire Harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie tweede tranche (Stcrt. 2010, 19782; circulaire).
1.3.
Een onderdeel van de harmonisatieafspraken is het in bijlage 6 van de circulaire opgenomen ‘Loopbaanbeleid van assistent A tot en met senior in de GGP’. In die bijlage zijn de afspraken vastgelegd over de mogelijkheden tot doorstroming (bevordering) van ambtenaren binnen de GGP naar een volgend niveau of volgende functie. Voor de bevordering van generalist GGP (schaal 7) naar senior GGP (schaal 8) is als vereiste gesteld dat sprake is van ‘vakmanschap blijkend uit een recente beoordeling boven de norm met daarin opgenomen verwachte geschiktheid voor senior GGP’. Vermeld is dat het loopbaanbeleid vanaf 1 november 2010 geldt voor alle medewerkers bij de Nederlandse Politie, dat de Raad van korpschefs i.o. zich aan de circulaire heeft geconformeerd en dat het bevoegd gezag deze circulaire dient te volgen, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet.
1.4.
Bij de voormalige regiopolitie [naam regio] is het criterium van een beoordeling ‘boven de norm’ zodanig ingevuld dat 80% van de beoordeelde competenties de score ‘uitstekend’ (4) moet hebben. De bevordering is bedoeld voor politieambtenaren die bovenmatig functioneren. Daarbij is aansluiting gezocht bij het beleid ten aanzien van het bevorderen bij excellerend presteren. Een medewerker kon op basis van dit beleid eerder bevorderd worden indien zijn functioneren als uitmuntend en voortreffelijk te kwalificeren was. In het Regionaal Management Team van het voormalige korps [naam regio] is de norm van ‘80% uitstekend’ na overleg met de ondernemingsraad vastgesteld. Er is voor een percentage gekozen, omdat meerdere functies met een verschillend aantal competenties op grond van het loopbaanbeleid HAP II voor bevordering in aanmerking kwamen.
1.5. Betrokkene heeft tijdens een functioneringsgesprek op 26 november 2012 verzocht om een beoordeling teneinde in aanmerking te komen voor bevordering naar de functie van senior GGP.
1.6.
Naar aanleiding van dit verzoek is op 5 september 2013 een conceptbeoordeling opgesteld. In de beoordeling zijn negentien competenties beoordeeld, waarvan er negen volgens de korpschef relevant zijn, te weten integriteit, professionaliteit/vakmanschap, klantgerichtheid, eigenstandigheid, collegialiteit, inlevingsvermogen, mondeling communiceren, organiseren van het werk en samenwerken. De beoordeling bevat tevens een potentieel-beoordeling waarin is opgenomen dat gesteld kan worden dat betrokkene in potentie geschikt is om door te stromen naar de naast hoger gelegen rang.
1.7.
Op 27 november 2013 heeft de districtschef de beoordeling vastgesteld. Uit de bij die beoordeling behorende bijlage van 26 november 2013 volgt dat de districtschef, overeenkomstig zijn voornemen hiertoe, waarop betrokkene en de beoordelaar hun zienswijze hebben gegeven, de door de beoordelaar opgemaakte conceptbeoordeling met toepassing van artikel 7, zevende lid, van het Beoordelingsreglement 2005 heeft gewijzigd. Aan die wijziging ligt ten grondslag dat de conceptbeoordeling niet in lijn is met het verslag van het functioneringsgesprek van 26 november 2012 over grotendeels dezelfde periode. De districtschef heeft ten aanzien van de competenties vakmanschap, klantgerichtheid, organiseren van het werk en samenwerken de door de beoordelaar toegekende scores 4 laten vervallen en gewijzigd in een score 3. Betrokkene scoort daardoor op acht van de negen relevante competenties ‘voldoende’ (3) en op één competentie ‘uitstekend’ (4).
1.8.
Bij besluit van 10 december 2013 heeft de korpschef afwijzend beslist op het verzoek om bevordering. Daaraan ligt ten grondslag dat de beoordeling niet voldoet aan de norm van ‘80% uitstekend’.
1.9.
Bij besluit van 8 augustus 2014 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 10 december 2013 ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
2.2.
Aan het oordeel van de rechtbank ligt, samengevat, ten grondslag dat de korpschef de grenzen van zijn beoordelingsruimte heeft overschreden met het standpunt dat onder het vereiste van een beoordeling ‘boven de norm’ moet worden verstaan een beoordeling waarbij het geheel van de functievervulling voor 80% met ‘uitstekend’(4) gewaardeerd is. Nu niet in geschil is dat de norm ‘voldoende’(3) is, kan een beoordeling met een eindscore hoger dan voldoende niet in redelijkheid anders worden aangemerkt dan als een beoordeling ‘boven de norm’. Bij het ontbreken van een eindscore is van een beoordeling ‘boven de norm’ naar het oordeel van de rechtbank in beginsel sprake als op alle competenties in ieder geval een 3 wordt gescoord en als op meer dan de helft van de competenties hoger dan een 3 wordt gescoord. De rechtbank ziet evenwel aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten omdat geen sprake is van een beoordeling ‘boven de norm’. Betrokkene scoort slechts op één competentie hoger dan een ‘voldoende’ (score 3) en komt niet in aanmerking voor bevordering naar de functie van senior GGP.
3.1.
Het hoger beroep van de korpschef richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat een onjuiste invulling is gegeven aan het criterium ‘boven de norm’.
3.2.
Het incidenteel hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat bij het ontbreken van een eindscore de normering zodanig dient te worden gelegd, dat sprake is van een beoordeling boven de norm indien in beginsel op alle competenties in ieder geval een ‘voldoende’ (3) wordt gescoord en op meer dan de helft van de competenties een score hoger dan ‘voldoende’. Daaraan is nog toegevoegd dat volgens betrokkene ten onrechte uitsluitend is beslist op het bezwaar gericht tegen het niet bevorderen, nu betrokkene op 29 november 2013 op de beoordeling heeft aangetekend dat hij het niet eens is met de beoordeling en vasthoudt aan de oorspronkelijke beoordeling. Bovendien is volgens betrokkene de beoordeling niet opgemaakt aan de hand van het voor betrokkene geldende competentieprofiel. Tot slot is aangevoerd dat de enkele omstandigheid dat de waardering bij de competenties vakmanschap, klantgerichtheid, organiseren van het werk en samenwerken niet in overeenstemming is met de waardering van deze competenties in het functioneringsverslag onvoldoende is om de waardering naar beneden bij te stellen. Het functioneringsverslag heeft betrekking op een korte periode vóór 26 november 2012, terwijl de beoordeling betrekking heeft op een veel langere periode.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het hoger beroep
4.1.
Onder verwijzing naar de uitspraken van 30 juli 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2551 en ECLI:NL:CRVB:2015:2552) en 19 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1850) is de Raad van oordeel dat de beheerders van de voormalige politiekorpsen de bevoegdheid toekwam een nadere invulling te geven aan het begrip ‘boven de norm’ en dat de in dit geval daaraan gegeven nadere uitleg in de vorm van een rekenkundige criterium - ten minste 80% van de competenties met de score ‘uitstekend’ (4) - binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is gebleven.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep van de korpschef slaagt.
Het incidenteel hoger beroep
4.3.1.
Ten aanzien van wat namens betrokkene is aangevoerd inzake de nadere invulling van het begrip ‘boven de norm’ verwijst de Raad naar wat onder 4.1 is overwogen.
4.3.2.
Het eerst in hoger beroep ingenomen standpunt dat ten onrechte uitsluitend is beslist op het bezwaar tegen het bevorderingsbesluit wordt niet gevolgd. De gronden in bezwaar richtten zich enkel op de afwijzing van de bevordering. Het bestreden besluit behelst dan ook terecht een heroverweging van het besluit tot afwijzing van de bevordering en niet tevens van het besluit tot vaststelling van de beoordeling. Bovendien hebben beide partijen ter zitting bij de rechtbank op de vraag aan zowel betrokkene als de korpschef of het beroep alleen ziet op de afwijzing van de bevordering, een bevestigend antwoord gegeven.
4.3.3.
Hoewel het competentieprofiel Executieve Ondersteuning slechts acht competenties bevat en betrokkene op negentien competenties is beoordeeld, brengt dit niet met zich mee dat de beoordeling niet is opgemaakt aan de hand van het competentieprofiel. De acht volgens het competentieprofiel relevante competenties zijn immers in de onderhavige beoordeling meegenomen en slechts deze acht competenties zijn betrokken bij de vraag of sprake is van een beoordeling boven de norm. Omdat de conceptbeoordeling niet in lijn was met een eerder opgemaakt functioneringsverslag van 26 november 2012 over grotendeels dezelfde periode kon de districtschef in dit geval in redelijkheid de conceptbeoordeling wijzigen en de scores in overeenstemming brengen met de eerdere bevindingen over dezelfde periode. Gelet op
punt 3 van de Regeling functioneringsgesprekken lopen functioneringsgesprekken en formele beoordelingen qua inhoud parallel, met andere woorden, een formele boordeling kan inhoudelijk niet haaks staan op dat wat in de functioneringsgesprekken naar voren is gebracht. Overigens, ook indien wel van de door de beoordelaar op 4 september 2013 opgemaakte conceptbeoordeling zou moeten worden uitgegaan (vijf keer score 4 en twee keer score 3), zou niet aan het criterium ‘80% uitstekend’ zijn voldaan.
4.4.
Uit 4.3.1 tot en met 4.3.3 volgt dat het incidenteel hoger beroep van betrokkene niet slaagt.
4.5.
De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 8 augustus 2014 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) L.V. van Donk

HD