ECLI:NL:CRVB:2017:2520
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag uitkering WAO
In deze zaak heeft appellant op 26 juni 2014 een herhaalde aanvraag om een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag bij besluit van 27 november 2014 niet in behandeling genomen, verwijzend naar een eerder besluit van 25 januari 2010. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij is vastgesteld dat het Uwv appellant op 31 maart 2015 de gelegenheid heeft geboden om zijn aanvraag aan te vullen met noodzakelijke informatie. Appellant heeft echter niet binnen de gestelde termijn van vier weken gereageerd, wat de rechtbank ertoe bracht te concluderen dat het Uwv bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden, waaronder een afspraak met de huisarts op 16 december 2015, geen reden vormden om de zaak aan te houden.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij in 1993 in Nederland heeft gewerkt en zich in 2005 ziek heeft gemeld, en dat het Uwv na deze datum geen juist besluit heeft genomen. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellant geen gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid om aanvullende informatie te overleggen. Het hoger beroep van appellant is afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. De uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van M. Gayir als griffier, en is openbaar uitgesproken op 28 juni 2017.