ECLI:NL:CRVB:2017:2520

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
15/7869 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag uitkering WAO

In deze zaak heeft appellant op 26 juni 2014 een herhaalde aanvraag om een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ingediend. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag bij besluit van 27 november 2014 niet in behandeling genomen, verwijzend naar een eerder besluit van 25 januari 2010. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij is vastgesteld dat het Uwv appellant op 31 maart 2015 de gelegenheid heeft geboden om zijn aanvraag aan te vullen met noodzakelijke informatie. Appellant heeft echter niet binnen de gestelde termijn van vier weken gereageerd, wat de rechtbank ertoe bracht te concluderen dat het Uwv bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te laten op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden, waaronder een afspraak met de huisarts op 16 december 2015, geen reden vormden om de zaak aan te houden.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij in 1993 in Nederland heeft gewerkt en zich in 2005 ziek heeft gemeld, en dat het Uwv na deze datum geen juist besluit heeft genomen. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellant geen gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid om aanvullende informatie te overleggen. Het hoger beroep van appellant is afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. De uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van M. Gayir als griffier, en is openbaar uitgesproken op 28 juni 2017.

Uitspraak

15/7869 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 oktober 2015, 15/3381 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Marokko) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 juni 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2017. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.
OVERWEGINGEN
1. Appellant heeft op 26 juni 2014 een herhaalde aanvraag om een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) gedaan. Bij besluit van 27 november 2014 heeft het Uwv deze aanvraag niet in behandeling genomen onder verwijzing naar zijn besluit van 25 januari 2010. Bij beslissing op bezwaar van 4 mei 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het besluit van 27 november 2014, zoals gewijzigd bij brief van 31 maart 2015, gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank vastgesteld dat het Uwv appellant op 31 maart 2015 in de gelegenheid heeft gesteld om zijn aanvraag aan te vullen met informatie die noodzakelijk is om op zijn aanvraag te kunnen beslissen. Appellant heeft niet binnen de gestelde termijn van vier weken – die redelijk is geacht – gereageerd. Het Uwv was daarom naar het oordeel van de rechtbank bevoegd om de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling te laten. Het feit dat appellant op
16 december 2015 een afspraak met de huisarts had was voor de rechtbank geen reden om de zaak aan te houden. In de bijgevoegde medische verklaring heeft de rechtbank evenmin aanleiding gevonden om de zaak aan te houden.
3.1. In hoger beroep is aangevoerd dat appellant in 1993 in Nederland heeft gewerkt, dat hij zich ziek heeft gemeld in 2005 en dat het Uwv na die datum geen juist besluit heeft genomen. Het standpunt is ingenomen dat de benodigde informatie om op de aanvraag te beslissen in Nederland aanwezig is.
3.2. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het oordeel van de rechtbank en de argumenten die tot dat oordeel hebben geleid, worden onderschreven. Appellant heeft geen gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid aanvullende informatie over te leggen, noodzakelijk om zijn aanvraag te kunnen beoordelen. Het Uwv was bevoegd de aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten toepassing te laten.
4.2. Het hoger beroep van appellant slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van M. Gayir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2017.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) De griffier is verhinderd te ondertekenen.
sg