ECLI:NL:CRVB:2017:2519

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
15/7537 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische grondslag en arbeidsongeschiktheid in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, een voormalig zelfstandig metselaar, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die zijn WGA-uitkering niet had aangepast ondanks een verslechtering van zijn gezondheidssituatie. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische beperkingen van de appellant correct waren ingeschat. De Raad heeft deze beoordeling bevestigd en geconcludeerd dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die de eerdere inschatting van de beperkingen zouden ondermijnen. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) correct had opgesteld en dat de appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft het verzoek van de appellant om een onafhankelijk deskundige te benoemen voor een herbeoordeling afgewezen, omdat er onvoldoende aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/7537 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 27 oktober 2015, 15/2067 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 juni 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2017. Appellant is verschenen.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als zelfstandig metselaar voor 40 uur per week. Hij heeft zich vrijwillig verzekerd voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Naar aanleiding van elleboogklachten is appellant met ingang van 16 december 2009 in aanmerking gebracht voor een WGA-uitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.2.
Op 10 juni 2014 heeft appellant aan het Uwv doorgegeven dat zijn gezondheidssituatie is verslechterd door toegenomen klachten als gevolg van vier versleten nekwervels en drie versleten lagerugwervels. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 24 oktober 2014 vastgesteld dat de hoogte van appellants WGA-uitkering niet wijzigt, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd 65 tot 80% is. Bij beslissing op bezwaar van 8 juli 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 oktober 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van appellant voldoende zorgvuldig is verricht. Appellant is zowel door een verzekeringsarts als door een verzekeringsarts bezwaar en
beroep lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij zijn beoordeling de door hem opgevraagde informatie van de orthopedisch chirurg
J.B.A. van Mourik van 13 mei 2015 betrokken. Voorts heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te oordelen dat de belastbaarheid van appellant onjuist is ingeschat en evenmin voor twijfel aan de juistheid van de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de in beroep overgelegde informatie van orthopedisch chirurg P.J.M.G. Eggen van 17 augustus 2015. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies voor appellant niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de zogeheten signaleringen van een afdoende adequate toelichting voorzien.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn medische beperkingen heeft onderschat. Hij verzoekt de Raad een onafhankelijk deskundige te benoemen voor een algehele herbeoordeling.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de beperkingen van appellant niet zijn onderschat. Terecht heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De verzekeringsarts heeft bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) rekening gehouden met beperkingen als gevolg van al langer bestaande klachten in de linkerschouder, de rechterduim en de linkerelleboog. Verder heeft de verzekeringsarts appellant beperkt geacht voor nek- en rugbelastende arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt ingenomen dat in principe geen beperkingen gelden in verband met de aspecfieke nek- en lagerugklachten. Hij heeft wegens de leeftijdsgebonden lagerugslijtage de beperkingen voor zitten en staan tijdens het werk wel geaccepteerd, maar voor hoofdbewegingen geen beperking aangenomen, zij het dat de normaalwaarde van 60 graden roteren maximaal is. Met juistheid heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de info van Van Mourik geen aanleiding gezien voor verdergaande beperkingen. Van Mourik heeft in zijn brief van 13 mei 2015 opgemerkt dat hij mede op basis van röntgenfoto’s tot de diagnose van een milde spondylose van de cervicale en de lumbale wervelkolom is gekomen, geadviseerd heeft de rompspieren te trainen en adequate pijnmedicatie te nemen. Specifieke adviezen over arbeidsactiviteiten of re-integratie heeft Van Mourik niet gegeven.
4.2.
De rechtbank heeft verder met juistheid overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht in de in beroep overgelegde informatie van Eggen geen aanleiding heeft gezien voor aanpassing van de FML. Deze informatie dateert immers van ruim na de datum in geding en is overigens volledig in lijn met de diagnose en het standpunt van Van Mourik.
4.3.
Nu in hoger beroep geen medische gegevens zijn overgelegd waaruit blijkt dat de beperkingen van appellant per de datum in geding zijn onderschat, wordt geen aanleiding gezien anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Dat appellant zijn klachten als ernstiger beleeft dan de verschillende artsen hebben kunnen objectiveren maakt dit niet anders. Er bestaat onvoldoende aanleiding om het verzoek van appellant tot het instellen van een onafhankelijk onderzoek te honoreren. De door appellant in hoger beroep overgelegde uitdraai van het huisartsenjournaal bestrijkt de periode van 21 augustus 2014 tot 17 januari 2017 en ziet dus niet op de in dit geding van belang zijnde datum 10 juni 2014, de datum waarop appellant stelt dat zijn gezondheidssituatie is verslechterd.
4.4.
De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat uitgaande van de juistheid van de voor appellant vastgestelde belastbaarheid in de FML van 16 september 2014, geldig vanaf 10 juni 2014, appellant in staat moet worden geacht om de voor hem geselecteerde functies te vervullen.
4.5.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van M. Gayir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2017.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) De griffier is verhinderd te ondertekenen.
sg