ECLI:NL:CRVB:2017:2464

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2017
Publicatiedatum
18 juli 2017
Zaaknummer
15/5755 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld van appellant, die ziek was geworden op 23 april 2013. Appellant ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW) en was werkzaam als productiemedewerker. Na een eerstejaars ZW-beoordeling door een verzekeringsarts op 11 februari 2014, werd vastgesteld dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de conclusie dat hij geen recht meer had op ziekengeld. Het Uwv heeft dit besluit op 26 maart 2014 genomen, en het bezwaar van appellant werd ongegrond verklaard op 22 augustus 2014.

De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de klachten van appellant adequaat waren beoordeeld. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn belastbaarheid was overschat en dat hij niet in staat was de geselecteerde functies te vervullen. De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat de vastgestelde belastbaarheid van appellant juist was. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant.

De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan op 12 juli 2017.

Uitspraak

15/5755 ZW
Datum uitspraak: 12 juli 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
16 juli 2015, 14/6424 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W.H.M. Koers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2017. Appellant is verschenen en bijgestaan door mr. Koers en W. Woning, tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft na zijn ziekmelding op 23 april 2013 wegens onder meer psychische klachten ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen van het Uwv. Het laatste werk dat appellant voor die ziekmelding heeft verricht, was in de functie van productiemedewerker gedurende 29,31 uur per week.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 11 februari 2014 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 februari 2014. Een arbeidsdeskundige heeft appellant niet meer in staat geacht zijn functie als productiemedewerker uit te oefenen, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 26 maart 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 23 mei 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
22 augustus 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 5 augustus 2014 en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 augustus 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat daarbij alle naar voren gebrachte klachten, waaronder de stemmings- en spanningsklachten, op een deugdelijke en kenbare wijze bij de beoordeling zijn betrokken. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft daartoe onder andere overwogen dat de brief van T. Duman-Bilir, GZ-eerstelijnspsycholoog, van 21 november 2013 ziet op de medische situatie van appellant van ruim voor de datum in geding en dat daaruit niet blijkt dat de gestelde diagnose dysthyme stoornis met cluster B-C trekken ook ziet op de datum in geding.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn belastbaarheid is overschat. Appellant kan de hiervoor vermelde overweging van de rechtbank over de diagnose van Duman-Bilir niet volgen, omdat de psycholoog in haar brief van 11 mei 2014 heeft geschreven dat sinds
21 november 2013 weinig veranderingen hebben plaatsgevonden in het toestandsbeeld van appellant. Voorts is appellant van mening dat hij gezien zijn medische situatie niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat de artsen van het Uwv zorgvuldig onderzoek hebben verricht, wordt onderschreven. De rechtbank heeft echter ten onrechte overwogen dat de brief van Duman-Bilir van 21 november 2013 niet ziet op de datum in geding, omdat Duman-Bilir in haar brief van 11 mei 2014 heeft geschreven dat het toestandsbeeld van appellant niet is gewijzigd. Deze informatie is dan ook relevant voor de medische situatie van appellant op de datum in geding. Dit kan echter niet leiden tot de door appellant gewenste conclusie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt dat de diagnose van Duman-Bilir niet ziet op de datum in geding immers niet ingenomen, en heeft zowel de brief van deze psycholoog van 21 november 2013 als van 11 mei 2014 bij zijn beoordeling betrokken. Met de psychische klachten van appellant, onder meer stemmings- en spanningsklachten, hebben de verzekeringsartsen kenbaar rekening gehouden. Beide verzekeringsartsen hebben bij psychisch onderzoek geen aanwijzingen gevonden voor forse psychopathologie. Wat appellant heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de visie van de verzekeringsartsen onjuist is. De overwegingen en conclusies van de verzekeringsartsen zijn niet in tegenspraak met de informatie en diagnose van Duman-Bilir. Dat het met appellant nu slechter gaat dan op de datum in geding, doet aan de juistheid van de vaststelling van zijn beperkingen op de datum in geding niet af. De verzekeringsarts heeft tevens rekening gehouden met de verminderde stressbestendigheid van appellant. In de FML is immers opgenomen dat appellant aangewezen is op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, waarbij als toelichting is vermeld dat geen sprake dient te zijn van veelvuldige piekbelasting en dat enige tijdsdruk wel mogelijk is. Tevens is appellant beperkt geacht voor het frequent zware lasten hanteren en voor ’s nachts werken. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsartsen de uit de klachten voortvloeiende beperkingen hebben onderschat.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant zoals vastgelegd in de FML, wordt geen grond gezien voor het oordeel dat appellant niet geschikt is de werkzaamheden in de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies te verrichten. Ter zitting heeft appellant gesteld dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor hem, omdat volgens hem in de functies sprake is van tempodruk, wat volgens appellant een risico voor hem vormt, omdat hij snel boos en agressief wordt. Appellant is echter niet beperkt geacht voor werk waarin een hoog handelingstempo vereist is. Appellant is volgens het arbeidsdeskundig rapport van 26 maart 2014 geschikt te achten voor werkzaamheden die vooral productiematig van aard zijn, waarbij de tempodruk niet hoog mag zijn in de vorm van veelvuldige piekbelasting. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn standpunt dat de geselecteerde functies passen bij dit uitgangspunt. Daartoe heeft hij terecht van belang geacht dat in geen van de geselecteerde functies deadlines en/of productiepieken voorkomen, wat blijkt uit de afwezigheid van een signalering op dit aspect. De rechtbank wordt dan ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.4.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M.S. Requisizione, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2017.
(getekend) F.M.S. Requisizione
(getekend) N. Veenstra

KP