ECLI:NL:CRVB:2017:2417

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2017
Publicatiedatum
14 juli 2017
Zaaknummer
15/4755 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellante recht heeft op ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Appellante, die als toezichthoudster werkte, meldde zich op 21 januari 2013 ziek met maagklachten. Na beëindiging van haar dienstverband op 15 maart 2013, werd zij door het Uwv in aanmerking gebracht voor een ZW-uitkering. Tijdens de eerstejaars ZW-beoordeling op 28 november 2013 werd appellante belastbaar geacht, maar het Uwv concludeerde dat zij met ingang van 21 februari 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat de verzekeringsartsen van het Uwv een onvolledig beeld hadden van haar medische situatie, omdat zij zich alleen richtten op haar voetklachten en niet op andere medische ingrepen. De Raad oordeelde echter dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat de geselecteerde functies voor appellante medisch geschikt waren. De Raad volgde de conclusies van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, die stelden dat de functies fysiek licht waren en geen zware belasting met zich meebrachten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig medisch onderzoek en de beoordeling van de geschiktheid van functies in het kader van de Ziektewet.

Uitspraak

15/4755 ZW
Datum uitspraak: 12 juli 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
3 juni 2015, 14/3036 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2017. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als toezichthoudster voor gemiddeld 36,16 uur per week, toen zij zich op 21 januari 2013 ziek meldde met onder meer maagklachten. Haar dienstverband is op 15 maart 2013 beëindigd, waarna het Uwv appellante in aanmerking heeft gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsarts appellante op 28 november 2013 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
28 november 2013. Een arbeidsdeskundige heeft appellante niet meer in staat geacht haar functie als toezichthoudster uit te oefenen, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante meer dan 65% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van
6 januari 2014 vastgesteld dat appellante met ingang van 21 februari 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 28 maart 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 maart 2014 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv geen onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante op de datum in geding en dat de door haar overgelegde medische informatie ziet op haar situatie later in de tijd gelegen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsartsen van het Uwv een onvolledig beeld hebben gehad van haar medische situatie, omdat zij zich alleen hebben gericht op behandeling van haar voet en niet op grotere ingrepen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een brief van 5 december 2013 van gynaecoloog C. Yedema en een brief van 28 januari 2014 van gynaecoloog K. Blanckaert overgelegd. Appellante is van mening dat uit die stukken volgt dat appellante al op de datum in geding in behandeling was, dat zij klachten had en dat in verband met de aanwezigheid van een myoom op 3 juli 2014 een ingreep heeft plaatsgevonden. Tevens is uit de overgelegde gegevens gebleken dat na de operatie een maligniteit is ontdekt. Appellante heeft ook vermeld dat nadere ingrepen zouden plaatsvinden.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit, onder verwijzing naar een aantal rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Onder het maatmaninkomen wordt verstaan het inkomen dat een verzekerde zou hebben verdiend, als hij niet ziek zou zijn geworden. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van
30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Er is sprake geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv blijkt dat het dossier is bestudeerd, dat appellante is onderzocht, dat informatie van de behandelend sector bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante is meegewogen en dat daarover op inzichtelijk wijze is gerapporteerd. Verder is van belang dat uit de door appellante overgelegde medische informatie in hoger beroep weliswaar is gebleken dat appellante in behandeling was op de datum in geding, zijnde 21 februari 2014, maar dat gynaecoloog Blanckaart in zijn brief van 28 januari 2014 heeft geschreven dat appellante die sinds 2009 bekend is met uterus myomatosus evenwel nooit baarmoeder gerelateerde klachten heeft gehad. Gynaecoloog Yedema heeft in zijn brief evenmin melding gemaakt van andere klachten dan een knobbeltje dat soms pijn doet.
4.3.
Uit brieven van de behandelend gynaecoloog van 11 juli 2014 en 20 augustus 2014 blijkt verder dat bij de ingreep van 3 juli 2014 zonder complicaties een vergrote uterus abdominaal werd verwijderd en dat na pathologisch anatomische revisie van de uterus een kwaadaardige tumor (een leiomyosarcoom) is aangetroffen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn, in het rapport van 17 september 2014 neergelegde, conclusie dat de na de ingreep bij toeval aangetroffen maligniteit geen ander licht werpt op de arbeidsbeperkingen op de datum in geding, 21 februari 2014. Het gaat in deze zaak immers over die datum en de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is in overeenstemming met het gegeven dat appellante volgens gynaecoloog Blanckaert nooit baarmoeder gerelateerde klachten heeft gehad. Er zijn voorts geen aanknopingspunten voor twijfel aan zijn in het rapport van
14 december 2016 – in reactie op de brieven van de gynaecoloog van 5 december 2013 en
28 januari 2014 – ingenomen standpunt dat de aanwezigheid van een bartolinische cyste soms wat klachten gaf van gevoeligheid en jeuk, maar dat dit geen aanleiding geeft voor verdergaande arbeidsbeperkingen op de datum in geding gelet op de geringe ernst.
4.4.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de eerstejaars ZW-beoordeling ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellante geschikt zijn. Er zijn geen aanknopingspunten voor twijfel aan de standpunten van de arbeidsdeskundige dat de geselecteerde functies fysiek licht zijn en dat zwaar tillen en dragen, lang lopen en staan in deze functies niet voorkomt.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M.S. Requisizione, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2017.
(getekend) F.M.S. Requisizione
(getekend) N. Veenstra

UM