ECLI:NL:CRVB:2017:2391

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
16/6939 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ambtenarenrechtelijke aanstelling en vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, werkzaam op basis van een civiele arbeidsovereenkomst bij GGD Gooi en Vechtstreek, stelde dat zij recht had op een ambtenarenstatus en bijbehorende bezoldiging. Dit zou voortkomen uit een toezegging van S, haar leidinggevende, die volgens appellante een uitdrukkelijke toezegging tot aanstelling als ambtenaar had gedaan. De Raad oordeelde dat niet was komen vast te staan dat S een dergelijke toezegging had gedaan. De verklaring van S, waarin hij aangaf niet bevoegd te zijn om een toezegging te doen, werd als doorslaggevend beschouwd. De Raad concludeerde dat appellante geen ambtenaar was in de zin van de Ambtenarenwet en dat haar beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van het dagelijks bestuur verviel.

Uitspraak

16/6939 AW, 16/7939 AW
Datum uitspraak: 13 juli 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
3 oktober 2016, 15/4482 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats ] (appellante)
het dagelijks bestuur van de Regio Gooi en Vechtstreek (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Boskma hoger beroep ingesteld.
Namens het dagelijks bestuur heeft mr. J.H.M. Wesseling, advocaat, een verweerschrift ingediend en tevens voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Appellante heeft haar zienswijze over het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep naar voren gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Boskma. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Wesseling en mr. J.W. Dijkman-Derkman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is van 17 februari 2014 tot 17 februari 2015, door tussenkomst van Driessen HRM, op basis van een detacheringsovereenkomst werkzaam geweest bij de GGD Gooi en Vechtstreek als [naam funcie] Deze detachering is verlengd tot 1 augustus 2015.
1.2.
In juni 2015 heeft appellante met T, haar direct leidinggevende, gesproken over verlenging van de arbeidsrelatie voor de duur van drie jaar. Tijdens deze gesprekken is een vertrouwensbreuk ontstaan tussen appellante en T. Appellante heeft naar aanleiding daarvan telefonisch contact gezocht met S, leidinggevende van T. Bij e-mail van 21 juni 2015 heeft appellante aan T te kennen gegeven dat zij ingaat op de haar aangeboden driejarige contractverlenging bij de GGD Gooi en Vechtstreek.
1.3.
Bij besluit van 16 juli 2015 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van appellante tegen de beslissing dat haar contract per 1 augustus 2015 wordt beëindigd, niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat tussen haar en het dagelijks bestuur een ambtenaarsverhouding is ontstaan en dat zij dus vanaf 1 augustus 2015 aanspraak maakt op bezoldiging. Tijdens de gesprekken over de verlenging is uitdrukkelijk gesproken over een aanstelling bij de GGD en niet over een nieuwe detachering. S heeft op
17 juni 2015 telefonisch een aanbod tot aanstelling gedaan, welk aanbod zij tijdig heeft aanvaard. Appellante heeft niet kunnen begrijpen dat S niet bevoegd was een dergelijk aanbod te doen namens het dagelijks bestuur. Appellante heeft het aanbod bevestigd in een e-mail van 18 juni 2015 aan S. S heeft daarop de gedane toezegging niet betwist.
3.2.
Het dagelijks bestuur heeft naar voren gebracht dat S geen rechtens te honoreren toezegging tot aanstelling als ambtenaar heeft gedaan en dat hij daartoe ook niet bevoegd was. Ter ondersteuning van dit standpunt is een verklaring van S ingebracht van 19 december 2016.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 8:4, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan - voor zover hier van belang - tegen een besluit, inhoudende de weigering tot benoeming of aanstelling, uitsluitend beroep worden ingesteld door een ambtenaar als zodanig. Volgens artikel 1, eerste lid, van de Ambtenarenwet (AW) is ambtenaar in de zin van deze wet degene die is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is voor die hoedanigheid van ‘ambtenaar als zodanig’ in het algemeen vereist dat de ambtenaar in een ambtelijke rechtsverhouding werkzaam is bij het desbetreffende bestuursorgaan. Alleen in zeer bijzondere omstandigheden heeft de Raad incidenteel een uitzondering aanwezig geacht op dit algemene uitgangspunt. Van zodanige omstandigheden zou sprake kunnen zijn indien bij de - ook externe - sollicitant gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt tot benoeming in de geambieerde functie. Vergelijk de uitspraak van de Raad van 14 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2184.
4.2.
Appellante was op basis van een civiele arbeidsovereenkomst werkzaam bij GGD Gooi en Vechtstreek en was daardoor geen ambtenaar in de zin van artikel 1 van de AW.
4.3.
Gelet op 4.1 moet in dit geval de vraag worden beantwoord of bij appellante de verwachting tot aanstelling als ambtenaar is gewekt.
4.4.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is in ieder geval vereist dat van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
4.5.
S heeft op 19 december 2016 verklaard dat hij, nadat hij vernam van de vertrouwensbreuk tussen appellante en T alsmede de beëindiging van de gesprekken over de verlenging, schrok van het plotselinge karakter daarvan. Toen appellante hem belde heeft hij haar telefonisch meegedeeld dat hij van mening was dat dit niet de bedoeling kon zijn en dat hij nader met T zou overleggen. Volgens S is van enige toezegging tijdens dit gesprek geen sprake geweest en was hij zich er ook volledig van bewust dat hij niet bevoegd was een toezegging tot aanstelling te doen.
4.6.
Gelet op de verklaring van S is niet vast komen te staan dat hij een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan dat appellante zou worden aangesteld als ambtenaar, zoals appellante heeft gesteld. Gelet daarop is niet voldaan aan de onder 4.4 vermelde vereisten voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
4.8.
In 4.7 ligt besloten dat het door het dagelijks bestuur voorwaardelijk ingestelde incidenteel hoger beroep vervalt, zodat een bespreking daarvan niet nodig is.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2017.
(getekend) M.T. Boerlage
(getekend) J. Smolders

HD