ECLI:NL:CRVB:2017:2373
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA
In deze zaak heeft appellante, die als productiemedewerkster in een kaasfabriek werkte, zich op 23 juli 2012 ziek gemeld vanwege rugklachten, later vergezeld door psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 9 juli 2014 vastgesteld dat appellante met ingang van 11 augustus 2014 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen had, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in bezwaar door het Uwv op 26 september 2014 bevestigd.
De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellante tegen dit besluit op 24 september 2015 ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch onderzoek zorgvuldig achtte en geen redenen vond om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar klachten en beperkingen in de loop van de tijd zijn toegenomen en heeft verzocht om een deskundige aan te wijzen voor nader onderzoek naar haar gezondheidssituatie.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellante heeft haar stellingen in hoger beroep niet met medische verklaringen onderbouwd, waardoor de Raad geen aanleiding zag om een onafhankelijk deskundige aan te wijzen. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak bevestigt.