ECLI:NL:CRVB:2017:2373

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
12 juli 2017
Zaaknummer
15/7368 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA

In deze zaak heeft appellante, die als productiemedewerkster in een kaasfabriek werkte, zich op 23 juli 2012 ziek gemeld vanwege rugklachten, later vergezeld door psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 9 juli 2014 vastgesteld dat appellante met ingang van 11 augustus 2014 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen had, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit werd in bezwaar door het Uwv op 26 september 2014 bevestigd.

De rechtbank Gelderland heeft het beroep van appellante tegen dit besluit op 24 september 2015 ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch onderzoek zorgvuldig achtte en geen redenen vond om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar klachten en beperkingen in de loop van de tijd zijn toegenomen en heeft verzocht om een deskundige aan te wijzen voor nader onderzoek naar haar gezondheidssituatie.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellante heeft haar stellingen in hoger beroep niet met medische verklaringen onderbouwd, waardoor de Raad geen aanleiding zag om een onafhankelijk deskundige aan te wijzen. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak bevestigt.

Uitspraak

15/7368 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
24 september 2015, 14/7853 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 juni 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2017. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerkster in een kaasfabriek. Op 23 juli 2012 heeft zij zich voor dit werk ziek gemeld wegens rugklachten. Later heeft zij ook psychische klachten gekregen. Bij besluit van 9 juli 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante, gegeven de uitkomsten van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, met ingang van 11 augustus 2014 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij beslissing op bezwaar van 26 september 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van
9 juli 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht. Zij heeft verder geen aanknopingspuinen gezien om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. Voor het standpunt van appellante dat zij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen ziet, de rechtbank in de beschikbare gegevens geen aanknopingspunten. Ook de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit wordt door de rechtbank, na een ter zitting gegeven nadere motivering, onderschreven. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de conclusie van de arbeidsdeskundige dat de belasting in de voor appellante geschikt geachte functies haar medische belastbaarheid niet overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat zij in bezwaar en beroep gemotiveerd te kennen heeft gegeven met welke lichamelijke en psychische klachten zij dagelijks wordt geconfronteerd en dat deze klachten en de beperkingen die deze met zich brengen in de loop van de tijd zijn toegenomen. Zij is tevens van mening gebleven dat de belasting in de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies haar belastbaarheid overschrijdt. Appellante heeft de Raad verzocht om een deskundige, bij voorkeur een psychiater, aan te wijzen die nader kan rapporteren over haar gezondheidssituatie en de bij haar bestaande beperkingen per de datum in geding.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De overwegingen van de rechtbank over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de daaraan verbonden conclusie voor de medische grondslag van het bestreden besluit worden geheel onderschreven. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen reden is voor twijfel aan de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek. In de verzekeringsgeneeskundige rapporten van 13 mei 2014 en 25 september 2014 is overtuigend gemotiveerd welke beperkingen appellante op de datum in geding ondervond bij het verrichten van arbeid en waarom er geen reden is andere, dan wel verdergaande, beperkingen aan te nemen. Nu appellante in hoger beroep haar stellingen niet met medische verklaringen heeft onderbouwd, is geen twijfel gerezen aan de medische grondslag van het bestreden besluit en om die reden bestaat geen aanleiding tot het benoemen van een onafhankelijk deskundige.
4.2.
Ook wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit worden de overwegingen van de rechtbank onderschreven.
4.3.
Bij brief van 5 mei 2017 heeft de gemachtigde van appellante de Raad laten weten dat het Uwv appellante met ingang van 26 september 2016 in aanmerking heeft gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering tot en met 9 juli 2017, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 100%. Niet gebleken, en door de gemachtigde ook niet gesteld, is dat die situatie zich ook al voordeed op de datum in geding, zijnde 11 augustus 2014.
4.4.
Wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van M. Gayir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2017.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) M. Gayir
sg