ECLI:NL:CRVB:2017:2344

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 juli 2017
Publicatiedatum
7 juli 2017
Zaaknummer
15/8096 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant met lichamelijke en psychische klachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn bezwaar tegen de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ongegrond werd verklaard. Appellant, die als metaalbewerker werkte, meldde zich ziek vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv had hem een WGA-uitkering toegekend, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 51% werd vastgesteld. Appellant betwistte de juistheid van deze vaststelling en voerde aan dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld, en dat hij in feite eenhandig is.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig zijn opgesteld en dat er geen reden is om aan de juistheid van deze rapporten te twijfelen. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de arbeidsdeskundigen voldoende gemotiveerd hebben aangetoond dat de voor appellant geselecteerde functies medisch geschikt zijn. De Raad wijst het verzoek om schadevergoeding af en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank, waarbij het hoger beroep van appellant niet slaagt.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige rapportages door verzekeringsartsen en de noodzaak voor appellanten om voldoende bewijs te leveren voor hun claims over arbeidsongeschiktheid en beperkingen. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een onafhankelijke deskundige en dat de rechtbank terecht geen twijfels heeft geuit over de rapporten van de verzekeringsartsen.

Uitspraak

15/8096 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
24 november 2015, 15/1137 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade.
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 juli 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.P.J.L. Appelman, advocaat, hoger beroep ingesteld en om schadevergoeding verzocht.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en daarbij een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd.
Appellant heeft nog een rapport van de cardioloog C.M.C. van Campen ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Appelman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als metaalbewerker voor 40,06 uur per week. In verband met lichamelijke en psychische klachten heeft hij zich op 30 juli 2012 ziek gemeld.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 9 juli 2014 appellant met ingang van 28 juli 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 51%.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 28 januari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het ingestelde beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat zij geen aanleiding ziet om te oordelen dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen, dan wel onvolledig zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verzekeringsartsen het dossier hebben bestudeerd, kennis hebben genomen van de door appellant overgelegde verklaringen van zijn behandelaars en van het medicijngebruik en appellant psychisch en lichamelijk hebben onderzocht. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet lichamelijk is onderzocht. Evenmin bestaan aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de rapporten van de verzekeringsartsen. De verklaring van de revalidatiearts over de beperkingen aan de rechterhand dateert van 2007. Uit die brieven volgt dat geen verbetering van de hand valt te verwachten, maar dat aanpassingen van de werkzaamheden mogelijk wel tot reductie van de klachten leidt. Appellant heeft volgens de verzekeringsartsen ook zijn werkzaamheden tot 2012 met behulp van aanpassingen verricht. Appellant heeft geen informatie overgelegd waaruit volgt dat hij bij het verrichten van zijn werk meer beperkt is geweest dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. In wat appellant heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de beperkingen zoals vastgesteld door de verzekeringsarts en onderschreven door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De arbeidsdeskundigen hebben in hun rapporten een toelichting gegeven bij de verschillende signaleringen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de arbeidsdeskundigen voldoende gemotiveerd dat de voor de schatting geselecteerde functies geschikt zijn voor appellant en zijn beperkingen niet te boven gaan. De arbeidskundige grondslag kan dan ook eveneens stand houden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen niet juist zijn vastgesteld. Hij is in feite eenhandig/-armig. Appellant kan met zijn rechterhand niet snoeien, schroeven, spuiten of knijpen. Ook kan hij geen vijf kilo tillen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had appellant moeten onderzoeken. Appellant heeft ernstige psychische beperkingen. Dat appellant aangepaste werkzaamheden heeft verricht is een onjuiste veronderstelling. Na het ongeval is appellant ‟manusje van alles” geworden. Hij deed werk als graveren, kopieën maken, bestellingen controleren en koffie rondbrengen. Hij is niet geschikt voor de functies.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De Raad is van oordeel dat de in hoger beroep aangevoerde gronden in de kern gelijk zijn als die welke in bezwaar en beroep naar voren zijn gebracht.
4.2.
Vooreerst verwijst de Raad dan ook naar de in de aangevallen uitspraak onder 3.2 tot en met 6 weergegeven en onder 2 van deze uitspraak samengevatte overwegingen van de rechtbank. De rechtbank stelt terecht vast dat geen aanleiding bestaat om te oordelen dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De verzekeringsartsen hebben de informatie van de behandelend sector meegewogen bij hun beoordeling. Het standpunt van appellant dat hij niet door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is onderzocht wordt niet ondersteund door de gedingstukken. In zijn rapport van
6 januari 2015 vermeldt de verzekeringsarts bezwaar en beroep expliciet dat hij op
6 januari 2015 om 10.00 uur appellant heeft onderzocht. De Raad heeft geen reden aan die verklaring te twijfelen. Voorts merkt de Raad in dat verband nog op dat volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 8 oktober 2004, ECLI:CRVB:2004:AR5292) de enkele omstandigheid dat lichamelijk onderzoek in de bezwaarfase achterwege is gebleven niet betekent dat reeds om die reden de besluitvorming onzorgvuldig moet worden geacht. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat ook overigens geen aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan de juistheid van de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een uitgebreid rapport van 2 maart 2016 op de gronden in het aanvullende beroepsschrift en op de daarbij als bijlagen ingezonden medische rapporten gereageerd. Daarbij heeft die verzekeringsarts bezwaar en beroep punt voor punt overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd waarom met de Functionele Mogelijkhedenlijst in voldoende mate rekening is gehouden met de bij appellant ingevolge zijn psychische klachten en handklachten bestaande beperkingen voor het verrichten van arbeid. Niet kan worden gezegd dat de rechtbank bij het vormen van haar in de aangevallen uitspraak weergegeven oordeel heeft miskend dat de psychische klachten en handklachten van appellant door het Uwv zijn onderschat. Wat betreft het door appellant overgelegde rapport van de cardioloog
C.M.C. van Campen van 12 mei 2017 is de Raad van oordeel dat reeds in verband met het feit dat dit rapport afkomstig is van een cardioloog aan dat rapport niet die betekenis kan worden toegekend die appellant daaraan gehecht wenst te zien, nu het bij appellant niet gaat om klachten van cardiologische aard maar om psychische klachten en klachten als gevolg van functieverlies aan de rechterhand, COPD en hepatitis B. Gelet op het voorgaande ziet de Raad geen reden een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank in haar overwegingen 5 en 6 van de aangevallen uitspraak − waarnaar verwezen − terecht vastgesteld dat de aan appellant door de arbeidsdeskundige voorgehouden functies in medisch opzicht voor hem geschikt zijn. Terecht wijst de rechtbank erop dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep − na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep − op toereikende wijze gemotiveerd heeft toegelicht dat de bij de functies voorkomende signaleringen aan die medische geschiktheid niet in de weg staan.
5. Uit wat is overwogen onder 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Gelet op deze uitkomst van het geding is voor veroordeling tot vergoeding van schade geen plaats.
7.Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) I.G.A.H. Toma

UM