ECLI:NL:CRVB:2017:2318
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de afwijzing van een bijstandsaanvraag op grond van onvoldoende inzage in financiële situatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 9 juni 2015 een aanvraag om bijstand ingevolge de Participatiewet ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had de aanvraag afgewezen op 20 juli 2015, omdat de appellant onvoldoende inlichtingen had verstrekt over zijn inkomens- en vermogenssituatie. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft de Raad de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat het college ten onrechte had gesteld dat het niet overleggen van bankafschriften over de laatste maand leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad wees erop dat het college al over bankafschriften beschikte van de periode van 3 maart 2015 tot en met 1 juni 2015, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het verzoek om nadere afschriften rechtvaardigden. De Raad concludeerde dat de rechtbank niet had onderkend dat het college niet voldoende had aangetoond dat de appellant niet aan zijn inlichtingenverplichting had voldaan.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, het beroep van de appellant werd gegrond verklaard en het besluit van het college werd vernietigd. Het college werd opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die op € 1.980,- werden begroot, en het college diende het griffierecht van € 169,- aan de appellant te vergoeden.