ECLI:NL:CRVB:2017:2310
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- E.C.R. Schut
- M. Schoneveld
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van gezamenlijke huishouding na detentie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, na een detentie van vier jaar in het buitenland, had op 23 oktober 2014 een aanvraag voor bijstand ingediend als alleenstaande. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat de appellant op het opgegeven adres een gezamenlijke huishouding voerde met een andere persoon, waardoor hij niet als zelfstandig subject van bijstand kon worden beschouwd.
De Raad heeft vastgesteld dat de beoordeling van de aanvraag om bijstand in beginsel loopt van de datum van melding tot de datum van het besluit. In dit geval was dat van 23 oktober 2014 tot 7 januari 2015. De Raad oordeelde dat de vraag of er sprake was van een gezamenlijke huishouding, moest worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria, waarbij de motieven en de aard van de relatie tussen de betrokkenen niet van belang zijn.
De appellant voerde aan dat het college niet over relevante informatie beschikte ten tijde van de melding, wat volgens hem had geleid tot een onjuiste afwijzing van zijn aanvraag. De Raad verwierp deze beroepsgrond, omdat de beoordeling gebaseerd was op de objectieve feiten en omstandigheden die in de beoordelingsperiode voorlagen. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het bestreden besluit stand kon houden en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.