ECLI:NL:CRVB:2017:2309
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- E.C.R. Schut
- M. Schoneveld
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet-gemelde werkzaamheden en onderzoek naar rechtmatigheid van bijstandsverlening
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand op basis van niet-gemelde werkzaamheden door appellante. Appellante ontving sinds 8 november 2000 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een melding van de Belastingdienst dat appellante werkzaam zou zijn als schoonmaker, heeft de gemeente een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante inkomsten had genoten die niet waren gemeld, wat resulteerde in de intrekking van haar bijstand per 1 november 2013 en de terugvordering van eerder verstrekte bijstand over een periode van € 36.462,05.
De Commissie Sociale Zekerheid Breda verklaarde de bezwaren van appellante tegen de besluiten tot intrekking en terugvordering ongegrond. De rechtbank Zeeland-West-Brabant bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat de besluiten onterecht waren en dat de commissie niet voldoende bewijs had geleverd voor de intrekking van de bijstand.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de commissie inderdaad niet voldoende bewijs had geleverd voor de intrekking van de bijstand over de periode van 1 mei 2011 tot en met 31 oktober 2011. De Raad vernietigde het besluit van de commissie voor deze periode en droeg de commissie op om een nieuwe beslissing te nemen over de terugvordering. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.970,- bedroegen. De uitspraak werd gedaan op 4 juli 2017.