ECLI:NL:CRVB:2017:2282

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2017
Publicatiedatum
4 juli 2017
Zaaknummer
16/3649 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ontbreken procesbelang in Wuv-zaak

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, is het beroep van de erven van betrokkene niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Betrokkene, geboren in 1928 en erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), had in het verleden een vergoeding ontvangen voor de kosten van een elektrisch verstelbaar bed. Na zijn verhuizing in 2013 diende hij een vervolgaanvraag in voor de aanschaf van een nieuw bed, omdat het oude bed onherstelbaar kapot was. De aanvraag werd echter afgewezen door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, omdat het nieuwe bed niet proportioneel werd geacht in relatie tot de zorg die betrokkene ontving in het tehuis waar hij verbleef.

Betrokkene overleed op 15 maart 2017, en de procedure werd voortgezet ten behoeve van zijn erven. Tijdens de zitting op 18 mei 2017 was er niemand van de zijde van appellanten aanwezig, terwijl de verweerder vertegenwoordigd was. De Raad overwoog dat er geen bewijs was dat betrokkene het gewenste bed had aangeschaft, en dat er dus geen kosten waren gemaakt die voor vergoeding in aanmerking konden komen. Bovendien was met het overlijden van betrokkene de noodzaak voor de aanschaf van een elektrisch bed komen te vervallen.

De Raad concludeerde dat er geen sprake was van voldoende procesbelang, aangezien het resultaat van het beroep geen feitelijke betekenis meer had voor de erven. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 29 juni 2017.

Uitspraak

16/3649 WUV
Datum uitspraak: 29 juni 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
de erven en/of rechtverkrijgenden van [Betrokkene], laatstelijk gewoond hebbende te [plaatsnaam], Israël (appellanten)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens [Betrokkene] (betrokkene) heeft [naam A], wonende te [plaatsnaam] (Israël) beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 maart 2016, kenmerk BZ01913107 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Betrokkene is overleden op 15 maart 2017. De procedure wordt voortgezet ten behoeve van appellanten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2017. Van de zijde van appellanten is niemand verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene, geboren in 1928, is vervolgde in de zin van de Wuv. Aanvaard is dat de status na TBC, astmatische bronchitis en psychische klachten in het vereiste verband staan met de ondergane vervolging. Aan betrokkene zijn in de loop der tijd verschillende voorzieningen toegekend, waaronder met ingang van 1 januari 1994 een vergoeding voor de kosten verbonden aan de aanschaf van een elektrisch verstelbaar bed.
1.2.
In november 2013 heeft betrokkene een vervolgaanvraag ingediend voor de aanschaf van een elektrisch verstelbaar bed. Als reden heeft hij genoemd dat bij zijn verhuizing naar een andere wooneenheid binnen [naam instelling] is geconstateerd dat het in 1994 aangeschafte bed onherstelbaar kapot is.
1.3.
Bij besluit van 26 augustus 2015 heeft verweerder de aanvraag afgewezen en dat na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden op de grond dat de gevraagd voorziening, gezien de situatie van betrokkene, niet proportioneel is. Hierbij is in aanmerking genomen - kort
gezegd - dat betrokkene sinds 1 augustus 2014 permanent verbleef op de verpleegafdeling van Berth Joles en dat het door het tehuis geleverde - handmatig verstelbare - bed adequaat kan worden geacht.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 augustus 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3037) is pas sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift met het maken van bezwaar of instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
2.2.
Gesteld noch gebleken is dat betrokkene het door hem gewenste bed heeft aangeschaft. Er zijn dus geen kosten gemaakt die - achteraf - voor vergoeding in aanmerking kunnen worden gebracht. Verder is met het overlijden van betrokkene is de noodzaak voor de aanschaf van een elektrisch bed komen te vervallen. Gelet op wat onder 2.1 is overwogen en anders dan de gemachtigde van appellanten heeft aangevoerd, is er geen sprake van een rechtens te honoreren belang.
2.3.
Het vorenstaande betekent dat het beroep vanwege het ontbreken van procesbelang
niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
3.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) L.V. van Donk

HD