ECLI:NL:CRVB:2017:2278

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2017
Publicatiedatum
3 juli 2017
Zaaknummer
16/4509 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de toelage voor sportartsen als officieren medisch specialist

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van twee appellanten, werkzaam als sportartsen bij de Koninklijke Landmacht, tegen de besluiten van de minister van Defensie om hun verzoek om toekenning van de toelage officieren-medisch specialist af te wijzen. De appellanten stelden dat zij recht hadden op deze toelage, omdat de sportgeneeskunde op 1 juli 2014 als medisch specialisme was erkend. De Raad oordeelde echter dat de appellanten niet konden worden aangemerkt als officier medisch specialist, omdat zij niet als medisch specialist waren ingeschreven in de relevante registers. De Raad benadrukte dat de sportgeneeskunde ten tijde van de bestreden besluiten niet was opgenomen in de lijst van medisch specialismen zoals vastgelegd in het Kaderbesluit CCMS. De rechtbank had eerder de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraken, met de opmerking dat het rechtsbeginsel van rechtszekerheid in de weg staat aan de erkenning van de appellanten als medisch specialist zonder de noodzakelijke inschrijving in de registers. De uitspraak werd gedaan op 29 juni 2017.

Uitspraak

16/4509 MAW, 16/4538 MAW
Datum uitspraak: 29 juni 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van
26 mei 2016, 15/5257 (aangevallen uitspraak 1) en 15/4986 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant 1] te [woonplaats 1] (appellant 1)
[Appellant 2] te [woonplaats 2] (appellant 2)
de minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant 1 heeft mr. H. Nummerdor-Buijs tegen aangevallen uitspraak 1 hoger beroep ingesteld.
Namens appellant 2 heeft mr. T.A.M. van den Ende, advocaat, tegen aangevallen uitspraak 2 hoger beroep ingesteld.
De minister heeft verweerschriften ingediend.
Appellant 1 en de minister hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2017. Appellant 1 is verschenen, bijgestaan door mr. Nummerdor-Buijs. Appellant 2 is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J.M.R van den Ende-de Boer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant 1 is als [naam functie 1] en appellant 2 als [naam functie 2] werkzaam bij de Koninklijke Landmacht. Zij hebben de minister bij rekest verzocht om toekenning van de toelage officieren-medisch specialist, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Inkomstenregeling militairen (IRM), met ingang van 1 juli 2014. Zij hebben daarbij gewezen op een brief van 8 april 2014 van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. In die brief is vermeld dat de minister van VWS op verzoek van het College Geneeskundig Specialismen (CGS) van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunst (KNMG) heeft ingestemd met het op 1 juli 2014 in werking getreden Besluit Sportgeneeskunde van het CGS en dat die instemming betekent dat het specialisme sportgeneeskunde en de bijbehorende opleidingseisen wettelijk worden erkend en de titel sportarts wettelijk wordt beschermd op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Voorts is in de brief vermeld dat de Registratiecommissie Specialismen, bedoeld is: de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten (RGS), van de KNMG een afzonderlijk register inricht voor sportgeneeskundigen/sportartsen.
1.2.
Bij besluiten van 13 oktober 2014 heeft de minister deze verzoeken afgewezen. Appellanten hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Bij besluiten van 4 juni 2015 en
9 juni 2015 (bestreden besluiten) heeft de minister het bezwaar van appellant 2 respectievelijk appellant 1 ongegrond verklaard. Aan de bestreden besluiten heeft de minister ten grondslag gelegd dat appellanten niet kunnen worden aangemerkt als officier medisch specialist in de zin van artikel 1, aanhef en onder h, van de IRM omdat zij niet als medisch specialist zijn ingeschreven in de registers waarover tot 1 januari 2013 de Medisch Specialisten Registratie Commissie (MSRC) van de KNMG en vanaf die datum de RGS het beheer voert. De minister wijst er in dit verband op dat de regels die zien op de registratie van medisch specialisten zijn opgesteld door het Centraal College Medisch Specialisten (CCMS) van de KNMG en formeel zijn vastgelegd in het Kaderbesluit CCMS en dat de sportgeneeskunde niet is opgenomen onder de in artikel A.5 van dat besluit opgenomen deelgebieden van de geneeskunde die zijn aangewezen als medisch specialisme. Bij het door het CGS opgestelde Besluit sportgeneeskunde, waarmee de minister van VWS heeft ingestemd, is de sportgeneeskunde met ingang van 1 juli 2014 weliswaar een geneeskundig specialisme geworden, zoals bedoeld in artikel 14 van de Wet BIG, maar de sportgeneeskunde is niet aangewezen als medisch specialisme.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen van appellanten tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank zijn appellanten niet te beschouwen als officier medisch specialist in de zin van artikel 1, aanhef en onder h, van de IRM. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de sportgeneeskunde ten tijde van de bestreden besluiten niet was opgenomen onder de in artikel A.5 van het Kaderbesluit CCMS opgenomen deelgebieden die zijn aangewezen als medisch specialisme. Dat is pas gebeurd met ingang van 1 januari 2016. De rechtbank heeft voorts overwogen dat een redelijke uitleg van het begrip officier medisch specialist als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder h, van de IRM meebrengt dat een sportarts, in weerwil van de tot 1 januari 2016 geldende letterlijke tekst van artikel A.5 van het kaderbesluit CCMS, in redelijkheid met een medisch specialist moet worden gelijkgesteld indien het CGS en de minister van VWS voorafgaand aan de wijziging van artikel A.5 van het Kaderbesluit CCMS ondubbelzinnig van mening waren dat de sportgeneeskunde gelijkgesteld diende te worden met een medisch specialisme. De rechtbank was van oordeel dat daarvoor onvoldoende aanwijzingen waren.
3. Appellanten hebben zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
In artikel 7, eerste lid, van de IRM is bepaald dat de officier-medisch specialist die de verplichting op zich heeft genomen om in zijn hoedanigheid van medisch specialist geen werkzaamheden tegen enigerlei vergoeding of beloning te (doen) verrichten gedurende de voor hem geldende werktijden dan die welke voortvloeien uit zijn militaire betrekking of waartoe de minister opdracht of machtiging heeft verleend, aanspraak heeft op een toelage. In artikel 1, aanhef en onder h, van de IRM, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, is bepaald, voor zover van belang, dat in deze regeling wordt verstaan onder officier medisch specialist: de officier die is ingeschreven als medisch specialist in het register van de MSRC van de KNMG en die als zodanig werkzaam is.
4.1.2.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Wet BIG kan de minister van VWS, indien een organisatie van beoefenaren van een beroep als bedoeld in artikel 3, voor de inschrijving van beroepsbeoefenaren die een bijzondere deskundigheid hebben verworven met betrekking tot de uitoefening van een deelgebied van hun beroep, een specialistenregister heeft en daaraan een titel is verbonden, bepalen dat die titel als wettelijk erkende specialistentitel wordt aangemerkt. Een aanvraag daartoe wordt gedaan door het bestuur van de organisatie; het bestuur kan de bevoegdheid daartoe overdragen aan het orgaan bedoeld in het tweede lid, onder d. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Wet BIG neemt de minister van VWS een dergelijk besluit uitsluitend indien dat wenselijk is ter bevordering van de goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg en indien aan de onder a tot en met e genoemde voorwaarden is voldaan. De voorwaarde genoemd in het tweede lid, onder d, houdt, voor zover van belang, in dat de organisatie een orgaan kent dat belast is met het besluit tot instelling van een specialistenregister en regels stelt met betrekking tot de eisen die gesteld worden aan de inschrijving als specialist. De voorwaarde genoemd in het tweede lid,
onder e, houdt, voor zover van belang, in dat de organisatie tevens een orgaan kent dat is belast met de inschrijving van specialisten.
4.1.3.
In artikel 2 van de Regeling specialismen en profielen geneeskunst (Regeling) is bepaald dat de KNMG het CGS en de RGS als organen kent. In 2010 is het CGS in de plaats gekomen van drie tot dan toe bestaande colleges, waaronder het CCMS. Voorts zijn met ingang van 1 januari 2013 de drie tot dan bestaande registratiecommissies, waaronder de MSRC, opgegaan in de RGS. In artikel 1 van de Regeling is bepaald dat het CGS het orgaan is, bedoeld in artikel 14, tweede lid, onder d, van de wet BIG en het RGS het orgaan, bedoeld in artikel 14, tweede lid, onder e, van de Wet BIG. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Regeling heeft het CGS onder meer tot taak de criteria vast te stellen op grond waarvan deelgebieden van de geneeskunde als specialisme kunnen worden aangewezen, deelgebieden van de geneeskunde als specialisme aan te wijzen, te besluiten om het daarbij behorende register in te stellen, de titel vast te stellen die een in dat register ingeschreven specialist mag voeren en aanvragen te doen aan de minister van VWS om een door het CGS vastgestelde specialistentitel aan te merken als wettelijk erkende specialistentitel als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Wet BIG.
4.1.4.
In artikel A.1 van het Kaderbesluit CCMS is bepaald dat in dit besluit onder medisch specialisme wordt verstaan: een deelgebied van de geneeskunde dat door het CCMS als zodanig is aangewezen. In artikel A.5 van het Kaderbesluit CCMS zijn de deelgebieden van de geneeskunde opgesomd die in dit besluit als medisch specialisme zijn aangewezen met vermelding van de titels die daaraan zijn verbonden.
4.1.5.
In artikel A.2 van het Besluit Sportgeneeskunde van het CGS is bepaald dat de sportgeneeskunde in dit besluit als specialisme wordt aangewezen en dat hieraan de titel van sportarts wordt verbonden en er een register van sportartsen wordt ingesteld. De minister heeft op 8 april 2014 besloten de titel sportarts aan te merken als wettelijk erkende specialistentitel en in te stemmen met het Besluit Sportgeneeskunde. Het Besluit Sportgeneeskunde is op 1 juli 2014 in werking getreden.
4.2.
De Raad staat voor de vraag of appellanten kunnen worden aangemerkt als officier medisch specialist in de zin van artikel 1, eerste lid, onder h, van de IRM, zoals die bepaling luidde ten tijde hier van belang. Een van de eisen die dat voorschrift stelt, is dat de betrokkene als medisch specialist is ingeschreven in het register van de MSRC. Omdat de MSRC sinds
1 januari 2013 niet meer bestaat, maar met twee andere registratiecommissies van de KNMG is samengevoegd tot de RGS en de RGS de registers beheert waarover de MSRC voorheen het beheer voerde, gaat het erom of appellanten als medisch specialist zijn ingeschreven in een register waarover de RGS het beheer voert. Leidend voor het antwoord op de vraag welke deelgebieden van de geneeskunde als medisch specialisme kunnen worden aangemerkt is het Kaderbesluit CCMS. Ten tijde van de bestreden besluiten was de sportgeneeskunde niet opgenomen onder de in artikel A.5 van het Kaderbesluit CCMS genoemde deelgebieden van de geneeskunde die zijn aangewezen als medisch specialisme. Dat betekent dat beoefenaren van de sportgeneeskunde, zoals appellanten, toen geen medisch specialist waren en evenmin als zodanig waren ingeschreven in een register waarover de RGS het beheer voert.
4.3.
Anders dan appellanten hebben aangevoerd, heeft de invoering van het Besluit Sportgeneeskunde op 1 juli 2014 en de inschrijving van appellanten in het register voor sportartsen van de RGS met ingang van die datum niet meegebracht dat zij als medisch specialist zijn ingeschreven in een register waarover de RGS het beheer voert. Met de invoering van het Besluit Sportgeneeskunde is de sportgeneeskunde een geneeskundig specialisme geworden, zoals bedoeld in artikel 14 van de Wet BIG, maar daaruit volgt niet dat de sportgeneeskunde als medisch specialisme is aangemerkt. In aanmerking genomen dat de sportgeneeskunde destijds niet was opgenomen onder de in A.5 van het Kaderbesluit CCMS genoemde deelgebieden van de geneeskunde die zijn aangewezen als medisch specialisme, moet de inschrijving van appellanten in het register voor sportartsen worden beschouwd als een inschrijving als geneeskundig specialist en niet als een inschrijving als medisch specialist.
4.4.
Appellanten hebben betoogd dat met ingang van 1 juli 2011 de erkenningenstructuur is gewijzigd. Die wijziging hield in dat erkenning als medisch specialisme niet langer mogelijk is, maar slechts erkenning als geneeskundig specialisme kan plaatsvinden. Bij het op 1 juli 2014 in werking getreden Besluit Sportgeneeskunde kon de sportgeneeskunde dan ook niet als medisch specialisme worden erkend. Volgens appellanten moet daarom de inschrijving van appellanten in het register voor sportartsen van de RGS met ingang van 1 juli 2014 worden aangemerkt als een inschrijving als medisch specialist in een register waarover de RGS het beheer voert. De Raad volgt appellanten niet in dit betoog. Onder 4.2 heeft de Raad al overwogen dat in het kader van de toepassing van artikel 1, aanhef en onder h, van het IRM, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, voor het antwoord op de vraag welke deelgebieden van de geneeskunde als medisch specialisme worden aangemerkt het Kaderbesluit CCMS leidend is. De Raad ziet niet in dat de wijziging in de erkenningenstructuur met ingang van
1 juli 2011 het onmogelijk maakt om de sportgeneeskunde in het Kaderbesluit CCMS als medisch specialisme aan te wijzen. Opmerking verdient in dit verband dat het CGS bij besluit van 7 oktober 2015 het Kaderbesluit CCMS in die zin heeft gewijzigd dat in artikel A.5 ook de sportgeneeskunde als medisch specialisme is aangewezen met de vermelding dat daaraan de titel sportarts is verbonden. Nadat de minister van VWS op 12 november 2015 daarmee heeft ingestemd, is het besluit van 7 oktober 2015 op 1 januari 2016 in werking getreden.
4.5.
Anders dan de rechtbank ziet de Raad geen ruimte om sportartsen zoals appellanten aan te merken als officier medisch specialist als bedoeld in artikel 1, onder h, van de IRG, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, ook zonder dat de sportgeneeskunde in artikel A.5 van het Kaderbesluit CCMS als medisch specialisme is aangewezen. Het rechtsbeginsel van de rechtszekerheid, dat zowel voor het bestuursorgaan als voor de ambtenaar geldt, staat daaraan in de weg. De beroepsgronden van appellanten die gericht zijn tegen het oordeel van de rechtbank dat er onvoldoende aanwijzingen waren dat het CGS en de minister van VWS voorafgaand aan de wijziging van artikel A.5 van het Kaderbesluit CCMS met ingang van
1 januari 2016 ondubbelzinnig van mening waren dat de sportgeneeskunde gelijkgesteld diende te worden met een medisch specialisme, behoeven dan ook geen bespreking.
4.6.
Op grond van het voorgaande komt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen, zij het - gelet op wat in 4.5 is overwogen - met verbetering van gronden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.J.A. Kooijman en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2017.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) J. Tuit

HD