ECLI:NL:CRVB:2017:2276

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2017
Publicatiedatum
3 juli 2017
Zaaknummer
17/4 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland inzake toekenning en wijziging van LFNP-functie van appellant

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door F.P.D. IJsendoorn, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 november 2016. De rechtbank had het beroep tegen het bestreden besluit van de korpschef van politie ongegrond verklaard. Dit bestreden besluit betrof de toekenning van de LFNP-functie van Operationeel Specialist B aan appellant, die later werd gewijzigd in de functie van Teamchef B. De rechtbank had de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan appellant wegens overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase.

In hoger beroep heeft appellant geen inhoudelijke gronden aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit, maar stelde dat de rechtbank ten onrechte geen proceskostenveroordeling had uitgesproken. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat dit betoog slaagde, aangezien uit vaste rechtspraak blijkt dat bij toekenning van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn een veroordeling in de proceskosten van de belanghebbende ten laste van de Staat aangewezen is. De rechtbank had dit nagelaten.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover geen proceskostenveroordeling was uitgesproken en heeft de Staat veroordeeld in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Tevens is bepaald dat het in hoger beroep betaalde griffierecht aan appellant wordt terugbetaald. De uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en is openbaar uitgesproken op 29 juni 2017.

Uitspraak

17/4 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
18 november 2016, 14/2883 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie)
Datum uitspraak: 29 juni 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft F.P.D. IJsendoorn hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Naar aanleiding van het verzoek van appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de rechtbank, heeft de Raad de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie) (de Staat) mede als partij aangemerkt.
Partijen hebben toestemming gegeven een onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Op 16 december 2013 heeft de korpschef ten aanzien van appellant besloten tot toekenning van en overgang naar de LFNP-functie van Operationeel Specialist B, met als vakgebied Operationeel Specialismen, gewaardeerd in salarisschaal 10. Daarnaast is in dit besluit vastgesteld dat er na 31 december 2011 formele wijzigingen zijn geweest. Als gevolg van deze formele wijzigingen wordt de aan appellant toegekende LFNP-functie met ingang van
1 april 2013 gewijzigd in de LFNP-functie van Teamchef B, met als vakgebied Leiding, gewaardeerd in salarisschaal 10. Bij besluit van 4 juni 2014 (bestreden besluit) is het tegen het besluit van 16 december 2013 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Voorts heeft de rechtbank de Staat veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan appellant tot een bedrag van € 1.000,-, wegens overschrijding van de redelijke termijn in de rechterlijke fase.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd tot de volgende beoordeling.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen inhoudelijke gronden tegen (het oordeel van de rechtbank over) het bestreden besluit aangevoerd, maar heeft volstaan met het betoog dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor een proceskostenveroordeling. Dit betoog slaagt. Uit vaste rechtspraak (bijvoorbeeld uitspraken van 12 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:102, en 6 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1314) volgt dat bij toekenning van schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de rechter een veroordeling in de proceskosten van de belanghebbende ten laste van de Staat aangewezen is. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
3.2.
Anders dan appellant heeft betoogd bestaat geen recht op vergoeding van het in beroep betaalde griffierecht. Appellant heeft op 9 november 2016 een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn ingediend. Op dit verzoek is de op 1 juli 2013 ingevoerde titel 8.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Op grond van het bepaalde in artikel 8:94, tweede lid, van de Awb is bij indiening van een verzoek als bedoeld in artikel 8:91, eerste lid, van de Awb, zoals hier aan de orde, geen griffierecht verschuldigd. De Raad verwijst naar de onder 3.1 genoemde uitspraak van 12 januari 2017.
3.3.
Gelet op wat hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep en zal de aangevallen uitspraak worden vernietigd voor zover geen proceskostenveroordeling heeft plaatsgevonden. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad alsnog overgaan tot veroordeling van de Staat in de proceskosten van appellant in beroep voor verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 247,- (1 punt voor het indienen van het verzoek tot vergoeding van schade, wegingsfactor 0,5 (licht)).
3.4.
Aanleiding bestaat voorts voor veroordeling van de Staat in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 247,- voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, wegingsfactor 0,5). Voorts bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb te bepalen dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier aan appellant wordt terugbetaald.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij geen proceskostenvergoeding is
toegekend;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie) in de
kosten van appellant tot een bedrag van € 494,-;
- bepaalt dat de griffier aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 251,-
terugbetaalt.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) P.W.J. Hospel

HD