ECLI:NL:CRVB:2017:227

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2017
Publicatiedatum
23 januari 2017
Zaaknummer
16/7155 WMO15-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 18 januari 2017 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, die volledig rolstoelafhankelijk is. Verzoeker had een gesloten buitenwagen, de Canta, die hem was toegekend op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven had echter besloten om deze vervoersvoorziening te beëindigen, omdat verzoeker gebruik zou kunnen maken van collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) in combinatie met een elektrische rolstoel. Verzoeker heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker, gezien zijn medische beperkingen, niet zonder meer in staat is om een elektrische rolstoel adequaat te bedienen. Het medisch advies van dr. Beks gaf aan dat verzoeker slechts korte tijd aan lagere temperaturen kan worden blootgesteld, wat de geschiktheid van de elektrische rolstoel voor korte afstanden in twijfel trekt. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende grond is om aan te nemen dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet in stand zal kunnen blijven. Daarom heeft de voorzieningenrechter bepaald dat het college de gesloten buitenwagen ter beschikking moet stellen aan verzoeker en de kosten van het onderhoud voor zijn rekening moet nemen totdat er in de hoofdzaak is beslist.

Daarnaast is het college veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn begroot op € 990,-. De uitspraak benadrukt het belang van een passende vervoersvoorziening voor mensen met een beperking en de noodzaak om medische adviezen zorgvuldig te overwegen in beslissingen over voorzieningen.

Uitspraak

16/7155 WMO15-VV
Datum uitspraak: 18 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[Verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. drs. E.C. Spiering hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 oktober 2016, nr. 16/1255 (aangevallen uitspraak).
Voorts is namens verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Spiering. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Linders en D. van Galen.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoeker heeft diverse lichamelijke beperkingen en is volledig rolstoelafhankelijk. Hij heeft sinds vele jaren de beschikking over een gesloten buitenwagen van het merk Canta. Het college heeft deze vervoersvoorziening aan verzoeker laatstelijk bij besluit van
9 februari 2011 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning toegekend om hem in staat te stellen zich lokaal te verplaatsen en deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer.
1.2.
Volgens een WMO-rapport van 21 januari 2016 heeft verzoeker zich op 12 oktober 2015 bij het college gemeld naar aanleiding van een advies van de leverancier van de Canta, de firma [naam firma], om een nieuwe vervoersvoorziening aan te vragen aangezien het onderhoudscontract van de Canta tussen deze firma en de gemeente Eindhoven op
4 februari 2016 zou aflopen.
1.3.
In opdracht van het college heeft dr. P.J. Beks, arts indicatie en advies KNMG bij TriviumPlus, op 11 december 2015 aan het college een medisch advies uitgebracht over de mogelijkheden van verzoeker om zich lokaal met een vervoermiddel te verplaatsen. Dit advies is aangevuld op 18 januari 2016.
1.4.
Bij besluit van 22 januari 2016 heeft het college aan verzoeker meegedeeld dat de aanvraag op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) om een maatwerkvoorziening voor sociaal vervoer in de vorm van een gesloten buitenwagen is afgewezen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat verzoeker gebruik kan maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) in de vorm van een rolstoeltaxi, in combinatie met een aangepaste rolstoel voor gebruik binnen- en buitenshuis. Voorts heeft het college meegedeeld dat de huidige vervoersvoorziening, de gesloten buitenwagen (Canta), met ingang van 4 februari 2016 wordt beëindigd wegens het verstrijken van het onderhoudscontract en de verzekering.
1.5.
Bij besluit van 31 maart 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 22 januari 2016 ongegrond verklaard. Daaraan is, onder verwijzing naar het advies van dr. Beks, ten grondslag gelegd dat er geen contra-indicatie is voor gebruik van het CVV en dat niet gebleken is van een medische noodzaak voor het gebruik van de gesloten buitenwagen. Voorts is een nog aan te passen en te verstrekken elektrische binnen/buitenrolstoel met een maximum snelheid van twaalf kilometer per uur een afdoende compenserende oplossing voor de korte afstanden. Verzoeker kan minimaal vijf minuten in een koudere omgeving verblijven. Verder mag van verzoeker worden verwacht dat hij adequate thermisch beschermende kleding draagt. Volgens het college is het gebruik van het CVV in combinatie met de nog te verstrekken binnen/buitenrolstoel in de situatie van verzoeker een passende compenserende vervoersvoorziening.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat het college op grond van het medisch advies van dr. Beks terecht heeft geconcludeerd dat verzoeker medisch gezien gebruik kan maken van het CVV, mits hij gezeten in zijn aangepaste elektrische rolstoel vervoerd kan worden en de temperatuur in de taxi minimaal
20 tot 21 graden is. Voorts is de binnen/buitenrolstoel een passende en toereikende vervoersvoorziening voor de zeer korte en korte afstanden. Indien sprake is van aangename buitentemperaturen (20 graden Celsius of meer) is toename van spasmen niet aan de orde en kan verzoeker met de binnen/buitenrolstoel de (zeer) korte afstanden zonder problemen afleggen. Indien sprake is van temperaturen beneden de 20 graden Celsius, kan van verzoeker worden gevergd dat hij zich hierop kleedt met thermokleding. De korte en zeer korte afstanden zijn te overbruggen binnen de tijd waarin verzoeker zich aan temperatuurswisselingen kan blootstellen, zonder dat de spasmen gaan toenemen.
3.1.
Verzoeker heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden. Verzoeker heeft onder andere aangevoerd dat de rechtbank er ten onrechte van uit is gegaan dat hij in oktober 2015 bij het college een aanvraag heeft ingediend om hem (opnieuw) een vervoersvoorziening toe te kennen. Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat de combinatie van een elektrische rolstoel en een rolstoeltaxi in zijn geval om medische redenen niet passend is, gelet op het risico op de toename van spasmen onder omstandigheden zoals kou.
3.2.
Aan het verzoek tot het treffen van een voorlopig voorziening heeft verzoeker onder andere ten grondslag gelegd dat de passing van een nieuwe elektrische binnen- en buitenrolstoel nog niet is geslaagd. Bij de passing is discussie ontstaan over de vraag of verzoeker in staat is om de richtingaanwijzers van de rolstoel te bedienen. Bij brief van
13 december 2016 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat verzoeker de richtingaanwijzers op adequate wijze kan bedienen en dat er geen valide redenen zijn om aan de passing niet mee te werken. Voorts heeft het college in die brief meegedeeld dat gelet op de opstelling van verzoeker er geen aanleiding is om verzoeker toe te staan de Canta gedurende de passing te gebruiken en dat aan de firma [naam firma] de opdracht wordt gegeven de Canta in te nemen.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 8:81 in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Nu het college gelet op de brief van 13 december 2016 aan de firma [naam firma] opdracht heeft gegeven de Canta in te nemen en verzoeker (nog) niet beschikt over een geschikte elektrische binnen/buitenrolstoel, heeft verzoeker, gelet op zijn vervoersbehoefte, naar het oordeel van de voorzieningenrechter spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening.
4.3.
Bij de beoordeling of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, vereist dat een voorlopige voorziening wordt getroffen, is mede van belang of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal kunnen blijven. Het hier op die vraag te geven antwoord draagt een voorlopig karakter en is niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
4.4.
Naar voorlopige oordeel is het besluit van 22 januari 2016 een ambtshalve genomen besluit tot beëindiging van de aan verzoeker bij besluit van 9 februari 2011 toegekende gesloten buitenwagen. Niet gebleken is namelijk dat de melding van verzoeker van 12 oktober 2015 tot een aanvraag om een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 heeft geleid. Voorts is de beëindiging gelet op het besluit van 22 januari 2016 niet gelegen in de wens van verzoeker om een gesloten buitenwagen toegekend te krijgen, maar in de beslissing van het college om geen nieuwe Canta meer te verstrekken omdat het onderhoudscontract van de oude Canta, die versleten zou zijn, zou aflopen.
4.5.
Daaruit volgt dat het aan het college was om (uiterlijk) ten tijde van het bestreden besluit aannemelijk te maken dat verzoeker om medische redenen niet langer was aangewezen op een gesloten buitenwagen en dat het CVV in combinatie met een elektrische binnen/buitenrolstoel voor hem een passende voorziening was.
4.6.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter is het college daarin niet geslaagd. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.7.
In het medisch advies van 11 december 2015 heeft dr. Beks onder meer uiteengezet dat verzoeker ongeveer vijf minuten een lagere temperatuur dan 20 graden Celsius kan verdragen omdat anders de kans op spasmen sterk toeneemt. In het aanvullend advies van
18 januari 2016 is hieraan toegevoegd dat de tijdsduur van blootstelling aan lagere temperaturen wat kan wisselen. De minimale duur is vijf minuten, de maximale duur kan wat variëren afhankelijk van de toestand van verzoeker, beschermende maatregelen (soort kleding) en andere lichamelijke en psychische factoren. Voorts heeft dr. Beks verwezen naar een schrijven van 14 januari 2016 van de revalidatiearts van betrokkene waarin deze opmerkt: “Spasmen kunnen voor een deel beperkt worden door het dragen van adequate beschermende kleding. Uitspraken doen over bepaalde temperaratuurgrenzen is echt niet mogelijk.” Voorts heeft dr. Beks opgemerkt dat verzoeker nog wel in staat is om de elektrische rolstoel te besturen als de spasmen toenemen, maar dat het veel meer moeite en aandacht kost en dat de coördinatie van beweging wel beperkt is.
4.8.
Gelet op het medisch advies van dr. Beks staat niet zonder meer vast dat een elektrische rolstoel een passende voorziening is voor de korte afstanden, ook indien verzoeker zich met thermisch beschermende kleding tegen temperaturen lager dan 20 graden Celsius beschermt. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat dergelijke verplaatsingen ook langer dan vijf minuten kunnen duren.
4.9.
Voorts is niet komen vast te staan dat verzoeker in staat is een elektrische rolstoel
– gezien zijn medische beperkingen – op adequate wijze te bedienen, onder andere wat betreft de richtingaanwijzers.
4.10.
De voorzieningenrechter ziet in het hiervoor overwogene voldoende grondslag om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak naar verwachting geen stand zal kunnen houden. Hierin ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat het college de aan verzoeker toegekende gesloten buitenwagen ter beschikking stelt en de kosten van het onderhoud van de gesloten buitenwagen voor zijn rekening neemt totdat door de Raad in de hoofdzaak zal zijn beslist.
4.11.
Ter zitting heeft het college zich bereid verklaard nader onderzoek te verrichten. Gelet op het vorenstaande zal dit onderzoek in ieder geval gericht moeten zijn op de vraag of een elektrische binnen/buitenrolstoel om medische en technische redenen voor verzoeker een passende voorziening voor de korte afstanden is.
5. Er is aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van verzoeker. Deze worden begroot op € 990,- voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
  • wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb toe;
  • bepaalt dat het college de aan verzoeker toegekende gesloten buitenwagen ter beschikking stelt en de kosten van het onderhoud van de gesloten buitenwagen voor zijn rekening neemt totdat door de Raad in de hoofdzaak zal zijn beslist;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 990,-;
  • bepaalt dat het college aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 124,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2017.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) R.H. Budde
GdJ