ECLI:NL:CRVB:2017:2255

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2017
Publicatiedatum
29 juni 2017
Zaaknummer
15/5006 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingezetenschap en recht op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW)

In deze zaak gaat het om de vraag of appellante recht heeft op kinderbijslag op basis van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Appellante, geboren in 1993, heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde aanvankelijk in Aruba. Sinds 22 juli 2013 staat zij ingeschreven in Nederland, maar zij is niet werkzaam en volgt een mbo-opleiding, waarvoor zij studiefinanciering ontvangt. Op 10 september 2013 diende zij een aanvraag in voor kinderbijslag, maar deze werd door de Sociale verzekeringsbank (Svb) geweigerd omdat zij geen ingezetene van Nederland zou zijn. Appellante heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt, waardoor dit besluit in rechte vaststaat.

Op 16 juli 2014 diende appellante opnieuw een aanvraag in voor kinderbijslag. De Svb weigerde deze aanvraag opnieuw, en het bezwaar van appellante werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, met de overweging dat er op de peildatum van 1 oktober 2014 geen duurzame band van persoonlijke aard tussen appellante en Nederland bestond. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij zich in Nederland heeft gevestigd en dat haar verblijf niet enkel om studieredenen was.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelt dat appellante op de peildatum geen ingezetene was, omdat zij niet over zelfstandige woonruimte beschikte en haar stelling dat zij zich in Nederland had gevestigd niet voldoende was onderbouwd. De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/5006 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 juni 2015, 15/1915 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
Datum uitspraak: 9 juni 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2017. Namens appellante is verschenen mr. Kuijper. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Zuidersma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1993, heeft de Nederlandse nationaliteit. Zij woonde aanvankelijk in Aruba en staat volgens de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [woonplaats] sinds 22 juli 2013 ingeschreven in [woonplaats]. Zij is niet werkzaam in Nederland, maar volgt sinds augustus 2013 een mbo-opleiding en ontvangt studiefinanciering.
1.2.
Op 10 september 2013 heeft appellante bij de Svb een aanvraag ingediend om toekenning van kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Bij besluit van
30 oktober 2013 heeft de Svb appellante met ingang van het vierde kwartaal van 2013 kinderbijslag geweigerd op de grond dat zij geen ingezetene was van Nederland en daarom niet verzekerd was ingevolge de AKW. Tegen dit besluit heeft appellante geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit in rechte vast staat.
1.3.
Op 16 juli 2014 heeft appellante opnieuw een aanvraag om kinderbijslag ingediend. Op een door de Svb toegezonden formulier heeft appellante onder meer ingevuld dat zij naar Nederland is gekomen om een studie te volgen. Voorts heeft appellante op dit formulier aangegeven woonachtig te zijn bij familie of kennissen.
1.4.
Bij besluit van 6 oktober 2014 heeft de Svb appellante met ingang van het vierde kwartaal van 2014 kinderbijslag geweigerd. Bij besluit van 6 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en heeft hiertoe overwogen dat, op de peildatum 1 oktober 2014, van een duurzame band van persoonlijke aard tussen appellante en Nederland geen sprake was.
3. Appellante heeft in hoger beroep staande gehouden dat zij recht heeft op kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2014 en dat zij op 1 oktober 2014 niet slechts om studieredenen in Nederland verbleef. Appellante heeft aangevoerd dat zij zich in Nederland heeft gevestigd en dat zij is gaan studeren om haar positie op de Nederlandse arbeidsmarkt te verbeteren.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of de rechtbank terecht heeft beslist dat appellante op de peildatum van het vierde kwartaal van 2014 geen ingezetene was van Nederland en op die grond niet verzekerd was ingevolge de AKW.
4.2.
In artikel 6 van de AKW is bepaald dat verzekerd krachtens die wet degene is die ingezetene is. Ingevolge artikel 2 van de AKW is ingezetene in de zin van die wet degene die in Nederland woont. Waar iemand woont wordt op grond van artikel 3, eerste lid, van de AKW naar de omstandigheden beoordeeld.
4.3.
Ingevolge vaste rechtspraak (zie de uitspraak van de Raad van 17 augustus 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX5908) komt het er bij de beoordeling van de omstandigheden voor vaststelling van ingezetenschap op aan of deze van dien aard zijn, dat een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen de betrokkene en Nederland. Die duurzame band hoeft niet sterker te zijn dan de band met enig ander land, zodat voor een woonplaats hier te lande niet noodzakelijk is dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven zich in Nederland bevindt.
4.4.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellante op de peildatum van het vierde kwartaal van 2014, 1 oktober 2014, geen ingezetene van Nederland was. Op de peildatum volgde appellante in Nederland een voltijdse studie en ontving zij studiefinanciering. Appellante heeft haar stelling dat zij niet naar Nederland is gekomen om studieredenen maar om zich in Nederland te vestigen, niet nader geconcretiseerd, noch met objectieve gegevens onderbouwd. Deze stelling komt niet overeen met hetgeen appellante zelf heeft ingevuld op het in het kader van de aanvraag aan appellante toegezonden formulier “Informatie over uw komst in Nederland”. Daarbij komt dat appellante op dit formulier niet (tevens) heeft aangevinkt dat zij definitief in Nederland gaat wonen. Nu appellante evenmin beschikte over zelfstandige woonruimte, kan naar het oordeel van de Raad op de in geding zijnde peildatum niet worden gesproken van een duurzame band van persoonlijke aard van appellante met Nederland. Dat de nadien opgekomen veranderde feiten en omstandigheden hebben geleid tot toekenning van kinderbijslag per 1 januari 2015 doet aan het voorgaande niet af.
4.5.
Het onder 4.1 tot en met 4.4 overwogene leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en L. Koper en
C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2017.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) J.W.L. van der Loo

KP