ECLI:NL:CRVB:2017:2251

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2017
Publicatiedatum
29 juni 2017
Zaaknummer
16/3783 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische noodzaak voor huishoudelijke hulp op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

Op 29 juni 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante, geboren in 1936, die als vervolgde en uitkeringsgerechtigde onder de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) valt. Appellante had eerder een vergoeding voor één dagdeel huishoudelijke hulp per week ontvangen, maar verzocht om uitbreiding naar twee dagdelen. De Raad heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen medische noodzaak was vastgesteld voor meer hulp. Verweerder, de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, had de aanvraag afgewezen op basis van adviezen van geneeskundig adviseurs die concludeerden dat appellante in staat was lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De Raad heeft de beschikbare medische gegevens en adviezen van de geneeskundig adviseurs beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er geen aanleiding was om het standpunt van verweerder te herzien. De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen (zelf)verwaarlozing of chaotisch gedrag vertoonde en dat haar woning geordend en schoon was. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde het bestreden besluit van verweerder.

Uitspraak

16/3783 WUV
Datum uitspraak: 29 juni 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 april 2016, kenmerk BZ01947347 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2017. Appellante is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1936, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wuv. Aanvaard is dat zij psychische klachten heeft die in verband staan met de ondergane vervolging. Een dergelijk verband is niet aanvaard ten aanzien van de bij haar aanwezige rugklachten. Aan appellante zijn voorzieningen op grond van de Wuv toegekend waaronder een vergoeding voor vier uur (één dagdeel) huishoudelijke hulp per week.
1.2.
In augustus 2015 heeft appellant verzocht om uitbreiding van de huishoudelijke hulp naar twee dagdelen per week. Bij besluit van 1 december 2015 heeft verweerder de aanvraag afgewezen op de grond dat appellante noch vanwege haar psychische klachten noch vanwege haar rugklachten is aangewezen op meer dan één dagdeel huishoudelijke hulp. Het hiertegen gemaakt bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Verweerder hanteert, voor zover hier van belang, het beleid dat aan een persoon van
70 jaar of ouder, zoals appellante, een vergoeding voor twee dagdelen huishoudelijke hulp per week kan worden toegekend indien zij op grond van het totaal van haar medische beperkingen - zowel causale als niet-causale - niet meer in staat is lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Een voorziening voor acht uur huishoudelijke hulp per week kan ook worden toegekend indien sprake is van causale psychische aandoeningen in combinatie met (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag. De Raad heeft dit beleid al meermalen onderschreven (bijvoorbeeld in de uitspraak van 22 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3688).
2.2.
Verweerder heeft de aanvraag van appellante om advies voorgelegd aan zijn geneeskundig adviseur A.M. Ohlenschlager, arts. Deze arts heeft op basis van het door haar bij appellante verricht onderzoek en op gegevens van de huisarts geconcludeerd dat er geen medische noodzaak is voor uitbreiding van het al aan appellante toegekende ene dagdeel huishoudelijke hulp. Het bezwaarschrift is voorgelegd aan een andere geneeskundig adviseur, de arts G.J.G. Kho. Hij heeft het advies van Ohlenschlager onderschreven. Ook Kho ziet geen medische noodzaak voor meer dan het al eerder toegekende ene dagdeel huishoudelijke hulp.
2.3.
De Raad ziet geen grond anders te oordelen. In de beschikbare gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt dat verweerder op grond van de adviezen van zijn geneeskundig adviseurs heeft ingenomen. Uit het onder 2.2 genoemde rapport van Ohlenschlager komt naar voren dat appellante nog in staat is lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. Zo is appellante in staat tot spullen opruimen, koken, stoffen, boodschappen doen, het doen van de was, het strijken van de was en het (oppervlakkig) schoonmaken van het toilet. Ook is niet gebleken dat bij appellante van (zelf)verwaarlozing of chaotisch gedrag sprake is.
2.4.
Appellante heeft in beroep nog een brief overgelegd van GZ psycholoog/psychotherapeut C.T. Bunnik van het Sinaï Centrum, bij wie appellante onder behandeling is. Zij schetst de voorgeschiedenis van appellante en stelt dat appellante iemand nodig heeft die structuur aanbrengt. Deze brief is voor advies voorgelegd aan Ohlenschlager. Verweerder heeft in navolging van Ohlenschlager in de brief van Bunnik geen aanleiding gezien het eerder ingenomen standpunt te herzien. Daarbij is in aanmerking genomen dat in het persoonlijk onderhoud met appellante de dagstructuur is besproken en daaruit niet is gebleken van chaos of zelfverwaarlozing; het huis was vol, maar geordend en schoon. Uit het geheel van beschikbare medische gegevens kan de Raad dan ook niet anders dan concluderen dat geen medische noodzaak bestaat voor meer dan het aan appellante eerder toegekende dagdeel voor huishoudelijke hulp.
2.5.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) L.V. van Donk

HD