ECLI:NL:CRVB:2017:2248

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2017
Publicatiedatum
29 juni 2017
Zaaknummer
16/4033 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wubo wegens onvoldoende bewijs van oorlogsgeweld

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2017 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, geboren in 1938 in het voormalig Nederlands-Indië, had een aanvraag ingediend op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag werd afgewezen omdat niet voldoende was aangetoond dat de appellant was getroffen door oorlogsgeweld. De Raad oordeelde dat de appellant niet direct betrokken was bij de gevechten en bombardementen die plaatsvonden in Kertosono en Soerabaja. De Raad concludeerde dat de appellant geen letsel had opgelopen als gevolg van de oorlogshandelingen, en dat de omstandigheden waaronder hij had geleefd niet voldeden aan de strenge criteria van de Wubo. De uitspraak benadrukt dat voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer een directe betrokkenheid bij oorlogsgeweld vereist is, wat in dit geval niet kon worden vastgesteld. De Raad verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

16/4033 WUBO
Datum uitspraak: 29 juni 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 mei 2016, kenmerk BZ01873227 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen
burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden 18 mei 2017. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1938 in het toenmalig Nederlands-Indië, heeft in september 2014 een zogenoemde samenloop-aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wubo dan wel de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945.
1.2.
Verweerder heeft de Wubo-aanvraag afgewezen bij besluit van 18 mei 2015, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, op de grond dat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld. Verweerder is van oordeel dat wat betreft het inslaan van kogels in de veranda van het huis niet is aangetoond dat appellant tijdens de gevechtshandelingen woonachtig was in Kertosono, dat niet gesproken kan worden van een directe betrokkenheid bij bombardementen op Soerabaja en dat evenmin is gebleken van een directe betrokkenheid bij gevechten tussen Britse soldaten en opstandelingen. Tot slot heeft verweerder overwogen dat een vergelijking met de erkenning in het kader van de Algemene oorlogsongevallen regeling (AOR) niet aan de orde kan zijn.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wubo wordt - voor zover hier van belang - onder burger-oorlogsslachtoffer verstaan degene die tijdens de oorlogsjaren 1940‑1945 of gedurende de daaraan aansluitende periode van ongeregeldheden in het toenmalig Nederlands-Indië (de zogenoemde Bersiap-periode) als burger lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen ten gevolge van:
- met de krijgsverrichtingen of ongeregeldheden direct verbonden handelingen of omstandigheden;
- direct tegen hem gerichte handelingen of maatregelen van de Japanse bezetter of daarmee vergelijkbare omstandigheden tijdens de Bersiap-periode;
- confrontatie met extreem geweld tegen derden door de Japanse bezetter of daarmee vergelijkbare omstandigheden tijdens de Bersiap-periode.
2.2.
Voor het erkennen als burger-oorlogsslachtoffer op grond van de Wubo geldt als eerste voorwaarde dat de aanvrager persoonlijk en direct betrokken moet zijn geweest bij oorlogsgeweld als onder 2.1 bedoeld. Pas als een zodanige betrokkenheid is vastgesteld, kunnen de medische gevolgen daarvan aan de orde komen. Bij de onderhavige aanvraag heeft verweerder dan ook terecht zonder voorafgaand medisch onderzoek beoordeeld of er sprake is van een betrokkenheid van appellant bij oorlogsgeweld.
2.3.
Los van de vraag waar appellant en zijn familie in Kertosono hebben gewoond is ook de Raad van een directe betrokkenheid van appellant bij beschietingen in Kertosono tussen Japanners en het Korps Mariniers niet gebleken. De omstandigheid dat er kogelgaten in de muur van de veranda zaten en het feit dat in historische zin vaststaat dat er gevechten in en rond Kertosono hebben plaatsgevonden, maken niet dat appellant daarbij (persoonlijk) getroffen is geweest. Daarvoor is onder meer van belang of appellant zelf gewond is geraakt of rechtstreeks geconfronteerd is geweest met het omkomen of gewond raken van naasten
(zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4333). Daarvan heeft appellant geen melding gemaakt.
2.4.
Evenmin is gebleken dat appellant direct betrokken is geweest bij bombardementen op Soerabaja. Zoals appellant ter zitting heeft bevestigd heeft hij van afstand de bommen uit de vliegtuigen zien vallen en vielen de bommen niet dichtbij. Dat is onvoldoende om te kunnen spreken van een directe betrokkenheid als bedoeld in de zin van de Wubo.
2.5.
Ook wat betreft het meemaken van gevechten tussen Ghurka’s en pemoeda’s heeft de Raad geen aanwijzingen gevonden dat appellant bij deze gevechten persoonlijk betrokken is geweest. Weliswaar is deze gebeurtenis aanvaard in het kader van de AOR, maar dat is een regeling waarin andere, minder strenge criteria zijn opgenomen dan in de Wubo. Dat de Wubo en de AOR worden uitgevoerd door dezelfde instantie maakt dat niet anders.
2.6.
Niet wordt ontkend dat appellant tijdens de oorlog onder moeilijke omstandigheden heeft geleefd. De Wubo kent echter een beperkte strekking, in die zin dat sprake moet zijn geweest van een directe betrokkenheid bij in die wet specifiek beschreven oorlogservaringen. Aan die wettelijke eis kan niet worden voorbijgegaan.
2.7.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) L.V. van Donk

HD