ECLI:NL:CRVB:2017:2232

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
28 juni 2017
Zaaknummer
15/7443 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op Wajong-uitkering en beoordeling van beperkingen

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1996, op 6 mei 2014 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering vanwege leerproblemen. De verzekeringsarts A. Walen heeft appellante op 4 september 2014 onderzocht en vastgesteld dat zij een lichte verstandelijke beperking heeft, wat heeft geleid tot beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft vervolgens vier functies geselecteerd die appellante kan vervullen, waarbij is berekend dat zij meer dan 75% van het maatmaninkomen kan verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 23 september 2014 vastgesteld dat appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de mate van begeleiding niet duidelijk is en dat er geen beperking is aangenomen op het aspect inzicht in eigen kunnen. Het Uwv heeft bevestigd dat de aangevallen uitspraak moet worden gehandhaafd.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat de medische beoordeling volledig en inzichtelijk is gemotiveerd. De Raad concludeert dat er geen grond is voor het aannemen van meer beperkingen in de FML en dat de geschiktheid van de geselecteerde functies afdoende is gemotiveerd. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

15/7443 WWAJ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
29 september 2015, 15/1531 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 juni 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2017. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [geboortedatum] 1996, heeft op 6 mei 2014 een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) in verband met leerproblemen.
1.2.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft arts A. Walen in dienst van het Uwv het dossier bestudeerd en appellante op het spreekuur van 4 september 2014 onderzocht. In het rapport van 9 september 2014 heeft deze arts geconcludeerd dat appellante een lichte verstandelijke beperking heeft en dat zij is aangewezen op eenvoudig, voorspelbaar werk. Deze conclusie is geaccordeerd door verzekeringsarts J.M. van Huffelen. In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 september 2014 zijn daarom beperkingen opgenomen voor persoonlijk en sociaal functioneren. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige een viertal functies geselecteerd die appellante met inachtneming van deze beperkingen kan vervullen. Op basis van drie van deze functies, te weten productiemedewerker (samensteller van producten), productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie (eenvoudige machines bedienen) en inpakker (handmatig), heeft de arbeidsdeskundige berekend dat appellante meer dan 75% van het maatmaninkomen kan verdienen. Bij besluit van 23 september 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 23 september 2014 heeft het Uwv bij besluit van 18 maart 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen ten grondslag een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
19 februari 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
17 maart 2015.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de mate van begeleiding zoals die zou passen bij het niveau van appellante niet duidelijk is geworden en dat de rechtbank hieraan voorbij is gegaan. Tevens valt niet in te zien waarom op basis van de door haar school verstrekte informatie geen beperking is aangenomen op het aspect 1.4 inzicht in eigen kunnen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat de medische beoordeling volledig en inzichtelijk is gemotiveerd. Arts Walen heeft zich bij het onderzoek van 4 september 2014 onder meer gebaseerd op informatie die is verkregen van de stagecoördinator van appellante. Uit een onderzoek uit 2007 blijkt dat appellante een totaal IQ van 64 heeft. Walen heeft als beperking opgenomen dat appellante is aangewezen op werk dat onder rechtstreeks toezicht (veelvuldig feedback) en/of onder intensieve begeleiding wordt uitgevoerd. Als toelichting is daarbij vermeld niveau 3 (aspect 1.9.3 in de rubriek persoonlijk functioneren). Ook is appellante aangewezen op een voorspelbare werksituatie en moet het eenvoudig werk betreffen. Op sociaal vlak wordt het omgaan met conflicten beperkt geacht en moet appellante kunnen terugvallen op directe collega’s of leidinggevenden.
4.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het bezwaar in het rapport van 19 februari 2015 een nadere uitleg gegeven wat moet worden verstaan onder niveau 3. Dit niveau houdt in dat appellante in staat is (eenvoudige) handelingen zelf uit te voeren. Zolang het werk volgens het vaste patroon wordt verricht, zijn er geen problemen. Appellante moet bij veranderingen of problemen om hulp kunnen vragen of hulp aangeboden krijgen. Bij verandering van werkzaamheden bijvoorbeeld heeft zij meer instructie nodig dan een collega. In dit licht bezien heeft arts Walen in de rubrieken 1 en 2 van de FML volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep, kenbaar rekening gehouden met de vastgestelde lichte verstandelijke beperking van appellante. Appellante heeft noch in bezwaar, noch in beroep, noch in hoger beroep medische informatie overgelegd, waaruit zou blijken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellante. Het enkel overleggen van een Indicatiebesluit AWBZ-zorg van 13 juni 2012, zonder medische onderbouwing, is daartoe niet toereikend. Dit betekent dat voor het aannemen van meer beperkingen in de FML van 4 september 2014, geen grond bestaat.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 4 september 2014 die geldig is vanaf 19 juni 2013, is de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellante afdoende gemotiveerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 17 maart 2015. Daarbij wordt onder meer in aanmerking genomen dat per functie inzichtelijk is gemotiveerd dat de gewenste begeleiding van appellante tot de mogelijkheden behoort.
4.4.
De overwegingen 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de slotsom dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4.5.
Bij deze uitkomst is voor vergoeding van de door appellante verzochte schade geen ruimte. Het verzoek om veroordeling van het Uwv tot vergoeding van de geleden schade moet dan ook worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2017.
(getekend) A.I. van der Ktis
(getekend) H. Achtot

CVG