ECLI:NL:CRVB:2017:2230

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
28 juni 2017
Zaaknummer
15/7745 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellant, die als schoonmaker werkzaam was, had zich op 16 oktober 2012 ziek gemeld vanwege schouder-, elleboog- en longklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 14 oktober 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en zijn bezwaar tegen dit besluit werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.

In hoger beroep handhaafde appellant zijn eerdere gronden en voerde aan dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid, omdat er geen informatie was ingewonnen bij zijn longarts en reumatoloog. Hij betoogde dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn long- en armklachten, waardoor de geselecteerde functies niet passend zouden zijn. Het Uwv verzocht de Raad om de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig was en dat de conclusies van de verzekeringsartsen werden onderschreven. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant en dat de functies in medisch opzicht passend waren. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/7745 WIA
Datum uitspraak: 28 juni 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
12 oktober 2015, 15/4076 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.T.F. Chocolaad, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de Raad gezonden.
Appellant heeft op 5 mei 2017 de beroepsgronden aangevuld met daarbij gevoegd een brief van K.W. Maas, longarts, van 25 april 2017.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Chocolaad. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als schoonmaker in een school. Op 16 oktober 2012 heeft hij zich ziek gemeld wegens schouder-, elleboog-, en longklachten.
1.2.
Bij besluit van 19 november 2014 heeft het Uwv, na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is ontstaan, omdat appellant met ingang van 14 oktober 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is, na een beoordeling door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 28 april 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig of onvolledig zou zijn geweest, en heeft geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. Appellant heeft ook geen medische informatie in het geding gebracht die doet twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep). De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar behoren heeft gemotiveerd waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passen binnen de belastbaarheid van appellant op de in geding zijnde datum en dat mag worden uitgegaan van opleidingsniveau 2.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn eerder in bezwaar en beroep ingediende gronden gehandhaafd. Appellant is van mening dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid, omdat geen informatie is ingewonnen bij de longarts en de reumatoloog. Bij het vaststellen van de belastbaarheid is volgens appellant onvoldoende rekening gehouden met zijn long- en armklachten. Gelet hierop acht appellant de geselecteerde functies niet passend.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank wordt het onderzoek door de artsen van het Uwv als zorgvuldig aangemerkt en worden de door de verzekeringsartsen op basis van hun onderzoek getrokken conclusies onderschreven. Hiertoe wordt als volgt overwogen.
4.2.
De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht, appellant gezien op het spreekuur en een lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. De verzekeringsarts heeft de informatie van de longarts van 26 maart 2013 bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant bij de hoorzitting gezien en heeft appellant aansluitend lichamelijk onderzocht.
4.3.
De verzekeringsarts heeft appellant in verband met longklachten beperkt geacht ten aanzien van het dragen van zware beschermende middelen en werken in stof, rook, gassen en dampen. De schouder- en elleboogklachten hebben aanleiding gegeven tot beperkingen voor verschillende dynamische handelingen – waarbij is aangetekend dat dat de beperkingen alleen voor de rechter arm gelden – en werken boven schouderhoogte. De beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 28 oktober 2014. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op inzichtelijke wijze uiteengezet waarom hij geen aanleiding heeft gezien om appellant meer beperkt te achten.
4.4.
De verzekeringsartsen van het Uwv hebben zich gebaseerd op informatie van de behandelend sector en deze gekoppeld aan hun eigen bevindingen bij onderzoek van appellant. Gelet hierop en in aanmerking genomen de inzichtelijke wijze waarop met name de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door hem aangenomen belastbaarheid heeft onderbouwd, bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid. Naar aanleiding van de door appellant in beroep overgelegde informatie van de huisarts, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep te kennen gegeven dat de gezondheidsproblemen die de huisarts heeft beschreven bekend zijn en dat daarmee rekening is gehouden bij het vaststellen van de belastbaarheid. Dit standpunt wordt onderschreven.
De door appellant in hoger beroep ingediende brief van de longarts van 25 april 2017 biedt geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen nu in deze brief is vermeld dat de situatie sinds 2013 onveranderd is en de verzekeringsartsen de informatie van de longarts uit 2013 in de beoordeling hebben betrokken.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant wordt geen grond gezien voor het oordeel dat appellant niet geschikt is de werkzaamheden in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toereikend gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant.
4.6.
Gelet op 4.1 tot en met 4.5 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaan geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2017.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) H. Achtot

IJ