Uitspraak
OVERWEGINGEN
,aanspraak had op haar aandeel in de onverdeelde echtscheidingsboedel, in het bijzonder de voormalige echtelijke woning. Verder staat vast dat zij op 24 september 2014 de beschikking heeft gekregen over een bedrag van € 12.137,51 uit de boedelscheiding. Hieruit volgt dat vanaf die datum sprake was van in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de WWB met betrekking tot een periode waarover bijstand is verleend, te weten de periode vanaf 3 augustus 2012. Omdat, zoals niet in geschil is, de aanspraak van appellante is ontstaan voor de aanvang van de bijstand op 3 augustus 2012, dient bij de vaststelling van het vrij te laten vermogen te worden uitgegaan van de datum met ingang waarvan bijstand werd verleend. Met de op 24 september 2014 verkregen middelen diende het dagelijks bestuur daarom rekening te houden bij de definitieve vaststelling van het vermogen per 3 augustus 2012.