In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant had eerder een uitkering op grond van de Wet WIA ontvangen, maar na een herbeoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd vastgesteld dat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant, die als klusjesman/werkvoorbereider werkte, had zich in 2004 ziek gemeld na een bedrijfsongeval en had sindsdien verschillende uitkeringen ontvangen. Na een verzoek om herbeoordeling in 2014, concludeerde het Uwv dat appellant vanaf 10 februari 2015 geen recht meer had op een uitkering, omdat hij niet meer arbeidsongeschikt was.
De rechtbank had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 januari 2015 adequaat rekening hield met de beperkingen van appellant. Appellant stelde in hoger beroep dat hij door zijn beperkingen niet in staat was om de werkzaamheden van de voorgehouden functies te verrichten, maar het Uwv betwistte dit en stelde dat er geen medische gegevens waren die de noodzaak voor een urenbeperking onderbouwden.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met de FML voldoende rekening had gehouden met de beperkingen van appellant. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 juni 2017.