ECLI:NL:CRVB:2017:2189
Centrale Raad van Beroep
- Schadevergoedingsuitspraak
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling en schadevergoeding in WIA-zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een proceskostenveroordeling en een verzoek om schadevergoeding in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv, waarbij zijn WGA-uitkering met ingang van 27 april 2014 was beëindigd. Het Uwv kwam op 14 juli 2016 met een gewijzigde beslissing op bezwaar, waarbij het volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellant. Hierdoor trok appellant zijn hoger beroep in, maar verzocht hij wel om vergoeding van de proceskosten en schade.
De Raad overwoog dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten als het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de bezwaren van de indiener is tegemoetgekomen. De Raad heeft de proceskosten begroot op een totaal van € 2.816,96, bestaande uit kosten voor rechtsbijstand en andere onkosten. Daarnaast werd het verzoek van appellant om vergoeding van wettelijke rente over de na te betalen uitkering toegewezen.
Wat betreft de schadevergoeding stelde de Raad vast dat het besluit van 26 februari 2014 onrechtmatig was en dat appellant recht had op vergoeding van de wettelijke rente. Echter, het verzoek om immateriële schadevergoeding werd afgewezen, omdat appellant niet voldoende had aangetoond dat zijn gezondheidstoestand was verslechterd door het onrechtmatige besluit. De Raad concludeerde dat de procedure geen positieve bijdrage had geleverd aan de gezondheid van appellant en dat de ingediende medische stukken geen verslechtering van zijn toestand konden onderbouwen. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van griffier N. Talhaoui.