ECLI:NL:CRVB:2017:2168

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
15/5162 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsverlening en terugvordering op basis van niet-naleving inlichtingenverplichting bij verkoop van katten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante ontving sinds 20 oktober 2013 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van een melding over een mogelijke gezamenlijke huishouding heeft de gemeente Tilburg een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening aan appellante. Tijdens dit onderzoek bleek dat appellante op Marktplaats katten te koop aanbood, wat zij niet had gemeld bij het college. Dit leidde tot de intrekking van haar bijstand en de terugvordering van € 8.257,18 over een bepaalde periode.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep betwistte appellante dat zij haar inlichtingenverplichting had geschonden en stelde dat de advertenties op Marktplaats betrekking hadden op dezelfde kat, zonder dat zij inkomsten had verworven. De Raad oordeelde dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand. De Raad concludeerde dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat haar activiteiten van belang waren voor de bijstandsverlening, en dat haar administratie onvoldoende was om de omvang van haar activiteiten en de daaruit genoten inkomsten vast te stellen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/5162 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van
1 juni 2015, 15/52 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (college)
Datum uitspraak: 6 juni 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. T. Möller, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2017. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 20 oktober 2013 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Naar aanleiding van een melding aan de afdeling Werk en Inkomen van de gemeente Tilburg, inhoudende het vermoeden dat appellante een gezamenlijke huishouding voert met [naam] , hebben de medewerkers van het team handhaving (medewerkers) een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. In dat kader hebben de medewerkers dossieronderzoek verricht. Bij een digitaal onderzoek is naar voren gekomen dat appellante op Marktplaats onder de naam [bedrijf] actief is en katten te koop aanbiedt. Vervolgens hebben de medewerkers bij Marktplaats.nl gegevens opgevraagd. Appellante heeft op 13 mei 2014 een verklaring afgelegd en aansluitend heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Tijdens het huisbezoek zijn 39 katten in de woning van appellante aangetroffen. Appellante is bij brief van 20 mei 2014 in de gelegenheid gesteld om bankafschriften en alle bewijsstukken omtrent haar verkoopactiviteiten op Marktplaats over te leggen. Appellante heeft aan dit verzoek voldaan, behalve waar het betreft de bewijstukken van de administratie van de verkoopactiviteiten. De van Marktplaats.nl ontvangen reactie betreft een overzicht vanaf februari 2011 tot en met april 2014, waarop 102 advertenties staan vermeld. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport uitkeringsfraude van 6 juni 2014.
1.3.
In de onderzoeksbevindingen heeft het college aanleiding gezien om bij besluiten van
12 juni 2014 en 13 juni 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 20 november 2014 (bestreden besluit), de bijstand van appellante met ingang van 20 oktober 2013 in te trekken en de over de periode van 20 oktober 2013 tot en met 12 mei 2014 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 8.257,18 van appellante terug te vorderen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante via Marktplaats katten te koop heeft aangeboden, welke activiteiten zij niet bij het college heeft gemeld, noch de inkomsten daaruit. Nu appellante geen deugdelijke administratie heeft overgelegd van de verkoopactiviteiten, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante betwist dat ze haar inlichtingenverplichting heeft geschonden. Appellante stelt dat de advertenties op Marktplaats.nl dezelfde kat betreffen. Appellante heeft door het te koop aanbieden van katten met deze advertenties geen inkomsten verworven. Volgens appellante is daarom geen sprake van op geld waardeerbare activiteiten. Appellante fokt hobbymatig katten en daarvan heeft zij op verzoek van het college de benodigde stukken overgelegd en de nodige duidelijkheid verschaft.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De in dit geval te beoordelen periode loopt van 20 oktober 2013, de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken, tot en met en met 12 juni 2014, de datum van het intrekkingsbesluit.
4.2.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
4.3.
Uit de advertentiegegevens van Marktplaats blijkt dat appellante verscheidene soorten en rassen van katten te koop heeft aangeboden. In zoverre faalt haar betoog. Voor zover appellante betoogt dat zij deze activiteiten als hobby heeft verricht en dat de werkzaamheden nauwelijks iets hebben opgeleverd zodat geen sprake is van schending van de inlichtingenverplichting, slaagt dit betoog niet. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van
8 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5646) is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Van betekenis is in dit verband dat voor de verlening van bijstand, gelet op het bepaalde in artikel 31, eerste lid, in verbinding met
artikel 32, eerste lid, van de WWB, niet alleen van belang is het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. Nu het appellante redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn geweest dat haar activiteiten voor de verlening van de bijstand van belang konden zijn, heeft appellante door van die activiteiten geen melding te maken bij het college de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden.
4.4.
Appellante heeft geen administratie bijgehouden van de door haar verrichte werkzaamheden en transacties. Het door appellante overgelegde overzicht van haar bankafschriften over een periode van begin februari 2014 tot en met begin april 2014, de stamboomkaarten van de katten en de nota’s van de dierenartsen zijn onvoldoende om de omvang van de activiteiten en de daaruit genoten inkomsten vast te stellen. Redegevend daarvoor is onder andere dat het overzicht niet ziet op de gehele te beoordelen periode, de inkomsten niet met objectieve gegevens zijn onderbouwd en de gegevens over het aantal nestjes in het overzicht niet overeenkomen met andere gegevens in het dossier. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank het college terecht gevolgd in zijn conclusie dat, als gevolg van de hiervoor vastgestelde schending van de inlichtingenverplichting, het recht van appellante op bijstand over de te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld.
4.5.
Tegen de terugvordering zijn geen zelfstandige gronden ingediend, zodat deze geen verdere bespreking behoeft.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en H.C.P. Venema en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2017.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD