ECLI:NL:CRVB:2017:2159
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van de Participatiewet wegens onvoldoende inzicht in financiële situatie
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW) niet-ontvankelijk heeft verklaard. De aanvraag was afgewezen omdat appellant op de aanvraagdatum over vermogen beschikte dat boven de geldende vermogensgrens lag. Appellant had op 5 juni 2015 bijstand aangevraagd, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft deze aanvraag bij besluit van 5 juni 2015 afgewezen. Na bezwaar heeft het college de aanvraag opnieuw in behandeling genomen, maar uiteindelijk opnieuw afgewezen op 18 augustus 2015, omdat appellant onvoldoende duidelijkheid had verschaft over zijn financiële situatie.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het college op 18 augustus 2015 op de aanvraag had beslist, waardoor appellant geen belang meer had bij beoordeling van het niet-tijdig beslissen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het college terecht heeft gesteld dat het ontbreken van volledig inzicht in de financiële situatie van appellant een grond was voor de afwijzing van de aanvraag. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet aan zijn wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting heeft voldaan, wat heeft geleid tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
Daarnaast heeft de Raad overwogen dat het beroep van appellant tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk was, omdat het college inmiddels had beslist. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.