ECLI:NL:CRVB:2017:2157
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van gezamenlijke huishouding en wederzijdse zorg
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) door betrokkene, die zich had gemeld voor bijstand als alleenstaande. De aanvraag werd afgewezen omdat betrokkene met een medebewoner, aangeduid als A, een gezamenlijke huishouding zou voeren. De rechtbank had eerder het besluit van de gemeente vernietigd, omdat er onvoldoende bewijs was voor de wederzijdse zorg tussen betrokkene en A.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. Betrokkene had op het aanvraagformulier aangegeven samen te wonen met A en had een vragenlijst over de gezamenlijke huishouding ingevuld. De Raad concludeert dat er voldoende aanwijzingen zijn voor wederzijdse zorg, zoals het samen doen van boodschappen en elkaar verzorgen. De Raad oordeelt dat betrokkene niet heeft aangetoond dat er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding en verklaart het beroep ongegrond. De eerdere uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en de gemeente wordt veroordeeld in de proceskosten van betrokkene.