ECLI:NL:CRVB:2017:2155
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellant, die sinds 3 mei 2010 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Commissie Sociale Zekerheid heeft na een anonieme tip een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waarbij is vastgesteld dat appellant werkzaamheden heeft verricht in het autobedrijf van zijn zoon zonder dit te melden. De commissie heeft op basis van deze bevindingen de bijstand over een periode van bijna vier jaar ingetrokken en een bedrag van € 69.379,20 teruggevorderd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de commissie heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat appellant de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. De Raad oordeelt dat de door appellant overgelegde urenadministratie en bankafschriften onvoldoende zijn om het recht op bijstand vast te stellen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad wijst erop dat appellant niet in staat is geweest om een volledige en objectieve reconstructie van zijn werkzaamheden en inkomsten te geven, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De uitspraak is gedaan op 30 mei 2017.