Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
schade tot een bedrag van € 500,-;
€ 247,50.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2017 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad, die als verweerder optreedt. De appellant, geboren in 1942 in het voormalig Nederlands-Indië, had in juli 2012 een aanvraag ingediend voor toekenning op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). De aanvraag werd afgewezen op 30 april 2014, en dit besluit werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 13 april 2015. De reden voor de afwijzing was dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd dat hij in omstandigheden heeft verkeerd die onder de AOR vallen.
De Raad heeft vastgesteld dat er geen bevestiging is dat de appellant betrokken is geweest bij ongeregeldheden of dat hij oorlogsgebeurtenissen heeft meegemaakt, buiten zijn eigen verklaring om. De Raad heeft de informatie van verschillende instanties, waaronder het Nederlands Rode Kruis, betrokken bij de beoordeling, maar deze bood onvoldoende houvast voor de conclusie dat de appellant oorlogsgebeurtenissen heeft meegemaakt. De Raad heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden en heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard.
Daarnaast heeft de appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Raad heeft vastgesteld dat de procedure drie jaar en zes dagen heeft geduurd, wat resulteert in een overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer dertien maanden. De Raad heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 500,- aan de appellant, evenals de proceskosten van € 247,50.