ECLI:NL:CRVB:2017:2130

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
15 juni 2017
Zaaknummer
17/3229 AOW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van herziening AOW-norm en terugvordering door Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak hebben verzoekers, beiden betrokken bij de herziening van hun AOW-norm door de Sociale Verzekeringsbank (Svb), hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder de bestreden besluiten van de Svb, die de AOW-norm van verzoeker 1 per 3 april 2015 en van verzoeker 2 per 1 augustus 2015 had herzien, ongegrond verklaard. Verzoekers hebben een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, omdat de Svb hen had verzocht om een aflossingsregeling te treffen voor een terugvordering van in totaal € 9.673,93. Ze vreesden dat de Svb tot invordering zou overgaan, terwijl het hoger beroep nog aanhangig was.

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het verzoek om voorlopige voorziening niet voldeed aan de vereisten van connexiteit. Dit houdt in dat het verzoek niet alleen formeel, maar ook materieel verbonden moest zijn met het hoger beroep. Aangezien de terugvordering en invordering niet deel uitmaakten van het geschil in de bodemprocedure, werd het verzoek als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft de uitspraak gedaan op 13 juni 2017, waarbij hij ook heeft aangegeven dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17/3229 AOW-VV, 17/3230 AOW-VV
Datum uitspraak: 13 juni 2017
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[Verzoeker 1] (verzoeker 1) en [verzoeker 2] (verzoeker 2), beiden te [woonplaats]
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Verzoekers hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 december 2016, 16/1761 en 16/2683 (aangevallen uitspraak) en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij afzonderlijke besluiten van 11 augustus 2015, gehandhaafd bij afzonderlijke besluiten van 29 januari 2016 (bestreden besluiten), heeft de Svb het ouderdomspensioen van
verzoeker 1 op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) met ingang van 3 april 2015 herzien naar de norm voor gehuwden en van verzoeker 2 met ingang van 1 augustus 2015 voorlopig herzien naar deze norm.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
3. Verzoekers hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Verzoekers hebben aan dit verzoek het volgende ten grondslag gelegd. Als gevolg van de herziening van hun AOW-norm is de Svb overgegaan tot terugvordering van verzoekers van een bedrag van in totaal € 9.673,93 en heeft de Svb verzoekers verzocht om in verband hiermee een aflossingsregeling te treffen. Nu de Svb tot invordering wil overgaan, terwijl als gevolg van het ingestelde hoger beroep nog niet duidelijk is of de bestreden besluiten in stand blijven, hebben verzoekers er belang bij dat niet tot invordering zal worden overgaan in afwachting van de uitkomst van het ingestelde hoger beroep.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Uit de functie van artikel 8:81 van de Awb vloeit voort dat een verzoek om een voorlopige voorziening moet voldoen aan de vereisten van formele en materiële connexiteit. Niet alleen is voor een ontvankelijk verzoek om een voorlopige voorziening nodig dat tegen een besluit beroep is ingesteld bij de bestuursrechter (formele connexiteit), wat een verzoeker met zijn verzoek wil bereiken moet ook betrekking hebben op de inhoud van dat besluit (materiële connexiteit).
4.3.
Het verzoek om voorlopige voorziening strekt tot schorsing van de invordering van de Svb totdat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure.
4.4.
In dit geval voldoet het verzoek om een voorlopige voorziening niet aan het materiële connexiteitsvereiste. Zoals onder 1.1 vermeld is enkel de herziening van de AOW-norm onderdeel van het geschil in de bodemprocedure. De terugvordering noch de invordering maken hiervan deel uit. Dit betekent dat de gevorderde voorlopige voorziening geen betrekking heeft op het - connexe - in de bodemprocedure voorliggende geschil.
4.5.
Het verzoek is, gelet op 4.2 tot en met 4.4, kennelijk niet-ontvankelijk, zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb buiten zitting uitspraak zal doen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van
R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2017.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) R.B.E. van Nimwegen

HD