ECLI:NL:CRVB:2017:2105
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand na schending medewerkingsverplichting door appellanten
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkeringen van appellanten, die sinds respectievelijk 19 november 2011 en 8 oktober 2010 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam, die de beroepen tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond verklaarde. De intrekking van de bijstand vond plaats na een buurtonderzoek en een huisbezoek, waarbij appellanten hun medewerkingsverplichting zouden hebben geschonden. De Raad oordeelt dat de bevindingen van het buurtonderzoek voldoende grond vormden voor het huisbezoek en dat appellanten niet voldoende hebben meegewerkt. Appellante heeft het huisbezoek afgebroken en appellant heeft geweigerd mee te werken aan het huisbezoek op zijn uitkeringsadres. De Raad bevestigt dat het college terecht de bijstand heeft ingetrokken, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld door de schending van de medewerkingsverplichting. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.