In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant had ziekengeld ontvangen na zijn ziekmelding op 17 februari 2014 wegens diverse gezondheidsklachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellant, na een eerstejaars beoordeling, in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 17 maart 2015. Appellant voerde aan dat zijn klachten aanhielden en dat er medische informatie ontbrak, maar de rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om aan de vaststelling van de belastbaarheid van appellant te twijfelen.
In hoger beroep heeft appellant aanvullende medische informatie ingebracht, waaronder een rapport van een neuropsychologisch onderzoek. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de medische beoordeling door het Uwv juist was. De Raad concludeerde dat de informatie van de behandelend psychiater niet relevant was voor de beoordelingsdatum van 17 maart 2015, omdat appellant pas na deze datum onder behandeling was gekomen voor zijn psychische klachten. De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan appellant waren voorgehouden medisch geschikt waren, en dat de stelling van appellant dat deze functies niet passend waren, niet opging. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.