ECLI:NL:CRVB:2017:2080

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
15/5818 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van WGA-loonaanvullingsuitkering na intrekking wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de intrekking van de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant door het Uwv werd bevestigd. Appellant, die zich in 2010 ziek meldde met psychische en later longklachten, ontving sinds 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering en vanaf 2013 een WGA-loonaanvullingsuitkering. In maart 2014 vond een herbeoordeling plaats, waarna het Uwv besloot de uitkering per 23 juni 2014 in te trekken, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond.

De rechtbank Amsterdam oordeelde dat de bevindingen van de verzekeringsartsen consistent en voldoende gemotiveerd waren. Appellant stelde in hoger beroep dat zijn medische klachten, waaronder PTSS, onderschat waren door zowel de rechtbank als het Uwv. Hij voerde aan dat hij onder behandeling was bij een psycholoog en dat zijn klachten niet goed waren beoordeeld. Het Uwv verwees naar rapporten van verzekeringsartsen die de intrekking van de uitkering onderbouwden.

De Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de beperkingen van appellant adequaat had meegenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 14 juni 2017.

Uitspraak

15/5818 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
15 juli 2015, 14/7142 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 juni 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Goettsch, advocaat, hoger beroep ingesteld en een stuk ingezonden.
Het Uwv een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2017. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als medewerker algemene dienst voor 36 uur per week. Op 11 mei 2010 heeft appellant zich vanuit de Werkloosheidswet ziek gemeld met psychische klachten en later met longklachten. Het Uwv heeft appellant met ingang van
8 mei 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en met ingang van
13 januari 2013 voor een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In maart 2014 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden. In dit kader heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van
22 april 2014 heeft het Uwv de WGA-loonaanvullingsuitkering per 23 juni 2014 ingetrokken, omdat appellant met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschiktheid is.
1.3.
Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 3 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 juli 2014 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 12 september 2014, ongegrond verklaard.
2. Bij aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bevindingen en conclusies van de verzekeringsartsen consistent en voldoende inzichtelijk gemotiveerd. Dat appellant psychische klachten heeft en daarvoor ook onder behandeling is bij De Waag, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat hij op de datum in geding ook arbeidsongeschikt moest worden geacht in het kader van de Wet WIA. Appellant heeft geen (medische) gegevens overgelegd die de rechtbank aanleiding hebben gegeven te veronderstellen dat het onderzoek van verweerder onvolledig of onzorgvuldig is geweest. De gronden van appellant, die zien op de medische geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet slagen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat de rechtbank en het Uwv zijn medische klachten hebben onderschat. Appellant heeft aangevoerd dat hij fysieke en psychische klachten heeft als gevolg van een PTSS, herbelevingen, visioenen, agressie, angsten, slaapproblemen en sociale problemen. Appellant heeft erop gewezen dat hij sinds
18 augustus 2014 onder behandeling staat van een psycholoog bij De Waag, Centrum voor ambulante forensische psychiatrie. Hij heeft zijn standpunt onderbouwd met een behandelplan van De Waag en verklaringen van 18 augustus 2015 en 5 december 2016 van J.W. Beek, klinisch psycholoog/psychotherapeut/supervisor VGCt bij De Waag Amsterdam.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 oktober 2015, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ten aanzien van de medische beoordeling door het Uwv wordt hetgeen door de rechtbank in de aangevallen uitspraak hierover is overwogen, onderschreven. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 juli 2014 deugdelijk gemotiveerd dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 31 juli 2014 voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant. In tegenstelling tot wat appellant heeft aangevoerd heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de verzekeringsarts in de FML vastgestelde beperkingen aangescherpt en deze vervolgens neergelegd in de FML van 31 juli 2014. Hierin is onder meer vastgelegd dat appellant niet met gevaarlijke onbeschermde machines kan werken in verband met de door appellant gebruikte medicatie.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep onder verwijzing naar informatie van het door hem in beroep ingebrachte behandelplan van De Waag heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank niet aan. Het Uwv heeft met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 oktober 2015 overtuigend toegelicht dat de informatie van De Waag geen nieuwe gegevens bevat. Appellant is sinds 18 augustus 2014 onder behandeling in verband met agressieregulatie en traumabehandeling. De behandeling bestaat uit een gesprek eenmaal per twee tot drie weken.
4.3.
In hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd met betrekking tot zijn sociale situatie is evenmin grond gelegen om het medisch oordeel van het Uwv voor onjuist te houden.
4.4.
Wat betreft de geschiktheid van de voor appellant geselecteerde functies heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat deze afdoende is gemotiveerd.
4.5.
Het vorenstaande betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. Bij deze uitkomst is voor toewijzing van de gevraagde schadevergoeding geen ruimte.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2017.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) B. Dogan

SS