ECLI:NL:CRVB:2017:2079

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juni 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
16/3093 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de hoogte van de loonaanvullingsuitkering en niet-ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2016. De zaak betreft de hoogte van de loonaanvullingsuitkering van appellant, die op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ongewijzigd wordt voortgezet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft het bezwaar van de ex-werkgever van appellant ongegrond verklaard. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 maart 2015, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van zijn beroep door de rechtbank.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij stelde dat het Uwv in een laat stadium van de procedure een beroep deed op de niet-ontvankelijkheid, wat hem niet kon worden tegengeworpen. Het Uwv heeft echter betoogd dat appellant in de begeleidende brief bij het bestreden besluit is gewezen op de mogelijkheid om beroep in te stellen en dat hij het risico liep dat zijn beroep niet-ontvankelijk zou worden verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die appellant redelijkerwijs vrijwaren van het verwijt dat hij geen bezwaar heeft gemaakt. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/3093 WIA
Datum uitspraak: 14 juni 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2016, 15/6354 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Wattilete, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2017. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 27 maart 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat de hoogte van de loonaanvullingsuitkering van appellant op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ongewijzigd wordt voortgezet.
1.2.
Bij besluit van 26 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [naam B.V.] , ex-werkgever, tegen het besluit van 27 maart 2015 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid bezwaar te maken tegen het besluit van 27 maart 2015 en er geen feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen op grond waarvan het achterwege blijven van het bezwaar redelijkerwijs niet aan appellant kan worden verweten.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens appellant heeft het Uwv tijdens de procedure in beroep in een dusdanig laat stadium een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het beroep dat dit appellant niet kan worden tegengeworpen. Bovendien heeft het Uwv hem er in de begeleidende brief bij het bestreden besluit op gewezen dat hij beroep kon instellen tegen dat besluit en daarmee de indruk gewekt dat hij ook zelf in beroep kon gaan.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv heeft erop gewezen dat tijdens de procedure in beroep zowel in het verweerschrift als in het aanvullend verweerschrift is aangevoerd dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voorts heeft het Uwv aangevoerd dat appellant er in de begeleidende brief bij het bestreden besluit juist op is gewezen dat hij het risico loopt dat het beroep niet-ontvankelijk zou worden verklaard, omdat hij zelf geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 27 maart 2015.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Ook in hoger beroep is niet gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan appellant redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 27 maart 2015.
4.2.
Het Uwv heeft appellant er in de begeleidende brief bij het bestreden besluit uitdrukkelijk op heeft gewezen dat hij het risico loopt dat zijn beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard als hij zelf geen bezwaar heeft gemaakt en heeft in beroep zowel in het verweerschrift als in het aanvullend verweerschrift betoogd dat het beroep met toepassing van artikel 6:13 van de Awb niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
4.3.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2017.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) B. Dogan
IvR