ECLI:NL:CRVB:2017:2079
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de hoogte van de loonaanvullingsuitkering en niet-ontvankelijkheid van het beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 maart 2016. De zaak betreft de hoogte van de loonaanvullingsuitkering van appellant, die op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ongewijzigd wordt voortgezet. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft het bezwaar van de ex-werkgever van appellant ongegrond verklaard. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 27 maart 2015, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van zijn beroep door de rechtbank.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij stelde dat het Uwv in een laat stadium van de procedure een beroep deed op de niet-ontvankelijkheid, wat hem niet kon worden tegengeworpen. Het Uwv heeft echter betoogd dat appellant in de begeleidende brief bij het bestreden besluit is gewezen op de mogelijkheid om beroep in te stellen en dat hij het risico liep dat zijn beroep niet-ontvankelijk zou worden verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die appellant redelijkerwijs vrijwaren van het verwijt dat hij geen bezwaar heeft gemaakt. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.