ECLI:NL:CRVB:2017:2078
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verrekening van inkomsten als zelfstandige met WW-uitkering en terugvordering door het Uwv
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellant, die als zelfstandige werkzaam was. Appellant ontving vanaf 1 februari 2010 een WW-uitkering en kreeg toestemming van het Uwv om gedurende een bepaalde periode werkzaamheden als zelfstandige te verrichten. Het Uwv besloot echter dat appellant te veel voorschot had ontvangen op zijn uitkering, gebaseerd op de inkomsten die hij als zelfstandige had verdiend. In eerste instantie werd een bedrag van € 15.692,30 teruggevorderd, maar na bezwaar werd dit bedrag verlaagd naar € 4.829,50. De rechtbank Noord-Nederland verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv de juiste regelgeving had toegepast bij de terugvordering. Appellant had aangevoerd dat er afspraken waren gemaakt over de verrekening van de winst van zijn B.V. over meerdere jaren, maar de Raad oordeelde dat de toezeggingen die waren gedaan niet voldoende waren om af te wijken van de wettelijke regeling. De Raad bevestigde dat de winst uit het eerste jaar als basis voor de verrekening moest dienen en dat er geen grond was om rekening te houden met verliezen uit latere jaren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.