1.8.Bij besluit van 31 oktober 2014 is betrokkene met ingang van 1 februari 2015 eervol ontslagen op grond van artikel 95, tweede lid, aanhef en onder a, van het ARAR. Bij besluit van 7 mei 2015 (bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen dat besluit ongegrond verklaard. Aan dat besluit heeft appellant het volgende ten grondslag gelegd. Richting de voor groepsfunctie E geselecteerde medewerkers heeft uitgebreide communicatie plaatsgevonden over de te volgen opleiding en het Toetskader. Betrokkene heeft in juni 2014 voor twee vakken, ook na herkansing, een onvoldoende behaald. Daarmee voldoet hij niet aan het Toetskader waarin is bepaald dat slechts één herkansing per vak mogelijk is. Uit het negatief advies van het studiedecanaat van 15 juli 2014, de brief van de escalatiecommissie van 14 augustus 2014 en het hernieuwde advies van het studiedecanaat van 22 april 2015 volgt dat er geen redenen zijn om aan de hand van de studieresultaten en de persoonlijke omstandigheden van betrokkene af te wijken van het Toetskader en maatwerk toe te passen. Nu geen maatwerk wordt verricht zijn de cijfers van betrokkene vast komen te staan. Bij een onvoldoende voor de herkansing dient de opleiding te worden beëindigd en volgt beëindiging van de tijdelijke aanstelling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen over griffierecht en proceskosten - het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en appellant opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak opnieuw op het bezwaar te beslissen. De rechtbank heeft - kort samengevat - overwogen dat het decanaat ten onrechte uitsluitend heeft beoordeeld of er bijzondere persoonlijke omstandigheden waren die een onvoldoende voor een herkansing konden rechtvaardigen. Het decanaat had tevens moeten bezien of betrokkene met een maatwerktraject wellicht in staat zou zijn geweest alsnog de opleiding binnen twee jaar te halen. Gelet hierop ontberen het negatieve studieadvies van het decanaat en het bestreden besluit, waarin daar evenmin op in wordt gegaan, een deugdelijke motivering, zodat appellant niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten betrokkene ontslag te verlenen.
3. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant bij het nadere besluit opnieuw op het bezwaar van betrokkene beslist en dit wederom ongegrond verklaard. Daaraan heeft appellant ten grondslag gelegd dat de rechtbank het Toetskader onjuist heeft geïnterpreteerd en dat het studiedecanaat terecht niet heeft bezien of betrokkene met een maatwerktraject wellicht in staat zou zijn geweest alsnog de opleiding binnen twee jaar te behalen. De Raad zal het nadere besluit met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht mede in de beoordeling betrekken.
4. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Op grond van artikel 59, eerste lid, van het ARAR kan de ambtenaar in het belang van de rijksdienst worden verplicht om scholing te volgen, voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd. Voor de Belastingdienst is artikel 59 van het ARAR uitgewerkt in de Personele Uitvoeringsbepalingen Belastingdienst (PUB).
4.1.2.In hoofdstuk 6, onderdeel 3.1.1, van de PUB is bepaald: ‘Ten aanzien van degenen die zijn aangewezen voor een groepsfunctie wordt door het bevoegd gezag beoordeeld welke startopleiding moet worden gevolgd om de werkzaamheden die in de eerste fase zullen worden opgedragen goed en volledig te kunnen vervullen.’
4.1.3.In hoofdstuk 6, onderdeel 3.1.2, van de PUB is bepaald: ‘Voor een beoordeling van de geschiktheid en bekwaamheid van een kandidaat die is aangewezen voor een groepsfunctie en een startopleiding moet volgen, wordt een Toetskader (regels inzake de voortgang van de opleiding en de beoordeling van het examen) toegepast. (…) Het opleidingsinstituut reikt bij aanvang van de opleiding aan de medewerker de studiegids uit met het Toetskader. Hiertoe stelt het opleidingsinstituut een dossier samen voor de resultaten van de opleiding. (…) Het Toetskader wordt gevormd door het met goed gevolg afgelegde examen.’
4.1.4.In onderdeel 3.1.3 van hetzelfde hoofdstuk van de PUB is bepaald: ‘Medewerkers die zijn aangewezen voor een groepsfunctie waarvoor een startopleiding is vastgesteld, zijn verplicht deze startopleiding te volgen. Zonder positieve afronding van die startopleiding kunnen de werkzaamheden behorende bij de groepsfunctie niet naar behoren worden uitgevoerd. Als met inachtneming van het Toetskader wordt vastgesteld dat er sprake is van onvoldoende resultaten bij de startopleiding, zal het bevoegd gezag een besluit moeten nemen.’(…). Bij extern geworven medewerkers houdt dit besluit in dat ontslag wordt verleend.’
4.1.5.In onderdeel 4.4 van hoofdstuk 6 van de PUB is bepaald: ‘Indien naar de mening van het bevoegd gezag de scholing noodzakelijk is, geeft het opdracht aan de medewerker tot het volgen van die scholing. Het kan nadere aanwijzingen verstrekken met betrekking tot de wijze waarop de dienstopdracht vervuld moet worden.’
Het incidenteel hoger beroep van betrokkene