ECLI:NL:CRVB:2017:2049
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van voorzieningen op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1934 in het voormalig Nederlands-Indië, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Dit besluit, gedateerd op 1 februari 2016, betreft de afwijzing van haar aanvraag voor voorzieningen op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Appellante heeft psychische klachten die verband houden met haar vervolging, maar de gevraagde voorzieningen, waaronder fysiotherapie en een rollator, zijn afgewezen omdat deze niet in verband zouden staan met de uit de vervolging voortvloeiende klachten. De Raad heeft op 1 juni 2017 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van appellante ongegrond is verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de afwijzing van de voorzieningen is gebaseerd op medische adviezen van verschillende artsen, die hebben geconcludeerd dat de osteoporose van appellante niet het gevolg is van de vervolging, maar eerder van andere medische aandoeningen. De Raad heeft de argumenten van appellante, die stelt dat haar internering de oorzaak is van haar osteoporose, niet gevolgd. De Raad heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is voor een causaal verband tussen de vervolging en de osteoporose, en dat de medische adviezen voldoende onderbouwd zijn om het bestreden besluit te handhaven.
De uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing bij aanvragen voor voorzieningen op basis van de Wuv en bevestigt dat niet alle medische klachten automatisch in verband kunnen worden gebracht met de vervolging. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan op 1 juni 2017.