ECLI:NL:CRVB:2017:2037

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2017
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
16/1939 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2017 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Bierenbroodspot, en de Pensioen- en Uitkeringsraad als verweerder. Appellant, geboren in 1943, heeft een herzieningsverzoek ingediend na eerdere afwijzingen van zijn aanvragen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). De eerdere aanvragen werden afgewezen omdat appellant geen vervolging in de zin van de Wuv zou hebben ondergaan. De Raad heeft in eerdere uitspraken, waaronder een uitspraak van 2 april 2015, bevestigd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de kraamkliniek Spes Viva ondergedoken heeft gezeten.

In juli 2015 heeft appellant verzocht om herziening van de eerdere afwijzing, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen relevante nieuwe feiten of gegevens waren die tot een andere beslissing zouden moeten leiden. De Raad heeft de verklaring van een kandidaat-diaken, die stelde dat er verhalen over een joods jongetje in Spes Viva de ronde deden, als onvoldoende beoordeeld. De verklaring was niet gebaseerd op eigen waarneming en kon niet verder worden geconcretiseerd.

De Raad heeft geconcludeerd dat het herzieningsverzoek in redelijkheid is afgewezen en dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 1 juni 2017.

Uitspraak

16/1939 WUV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 1 juni 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Bierenbroodspot, advocaat, beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 8 maart 2016, kenmerk BZ01900991 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2017. Daar is appellant verschenen, bijgestaan door mr. Bierenbroodspot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Pieterse.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1943, is een kind uit een zogenoemd gemengd huwelijk waarbij de vader de joodse partner was. Een door hem in juni 2012 ingediende aanvraag om toekenningen op grond van de Wuv is door verweerder afgewezen bij besluit van 29 januari 2013 en na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 juli 2013 op de grond dat appellant geen vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan. Daarnaast is overwogen dat de oorlogsomstandigheden van appellant niet zodanig uitzonderlijk zijn geweest dat hij met de vervolgde kan worden gelijkgesteld. Het tegen het besluit van 30 juli 2013 ingestelde beroep is door de Raad ongegrond verklaard bij uitspraak van 2 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1025. De Raad heeft daarbij het standpunt van verweerder onderschreven dat niet aannemelijk is geworden dat appellant in kraamkliniek Spes Viva ondergedoken heeft gezeten, het lijkt veeleer waarschijnlijk dat appellant wegens ziekte in de kraamkliniek heeft verbleven.
1.2.
In juli 2015 heeft appellant verzocht de eerdere afwijzing te herzien. Verweerder heeft dat verzoek afgewezen bij besluit van 20 augustus 2015 en na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit op de grond dat appellant geen relevante nieuwe feiten of gegevens heeft vermeld die tot een andere beslissing zouden moeten leiden.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Op grond van artikel 61, tweede lid, van de Wuv, is verweerder bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een eerder gegeven beschikking in het voordeel van de bij die beschikking betrokkene te herzien. Gelet op het karakter van deze discretionaire bevoegdheid kan de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid toetsen. Daarbij staat centraal of appellant feiten of omstandigheden in het geding heeft gebracht die aan verweerder bij het nemen van het eerdere besluit niet bekend waren en die dit besluit in een zodanig nieuw licht plaatsen dat verweerder daarin aanleiding had moeten vinden om tot herziening over te gaan.
2.2.
Zulke feiten en omstandigheden zijn niet naar voren gekomen. Het verzoek om de eerdere afwijzing te herzien steunt, zoals namens appellant ter zitting is bevestigd, op de verklaring van H. [naam kandidaat-diaken]. [naam kandidaat-diaken] was omstreeks 1949 als kandidaat-diaken toegetreden tot een van de kerken waaraan rusthuis Spes Viva was verbonden en waarvan de kraamkliniek een onderdeel vormde. In 1959 werd [naam kandidaat-diaken] bestuursvoorzitter van Spes Viva. Zo zijn hem oorlogsverhalen ter ore gekomen, waaronder het verhaal dat in Spes Viva twee jaar lang een joods jongetje had gezeten. Het zou daarbij gaan om het kind van de in Zaandam bekende joodse artiest L, de vader van appellant, aldus [naam kandidaat-diaken].
2.3.
De Raad, evenals verweerder, acht de verklaring van [naam kandidaat-diaken] onvoldoende om op basis daarvan aannemelijk te achten dat appellant in Spes Viva ondergedoken heeft gezeten. De verklaring van [naam kandidaat-diaken] berust niet op eigen waarneming en is gebaseerd op een verhaal dat hem jaren na de oorlog ter ore is gekomen. [naam kandidaat-diaken] heeft de verklaring ook niet nader kunnen concretiseren. Niet duidelijk is geworden wanneer en van wie hij het verhaal heeft gehoord. Ook anderszins is niet aannemelijk dat sprake was van een onderduiksituatie. Uit de geboorteakte komt naar voren dat vader van appellant twee dagen na zijn geboorte in de kraamkliniek Spes Viva, aangifte van de geboorte heeft gedaan bij de burgerlijke stand van Zaandam met naam en toenaam van beide ouders en het adres van Spes Viva. Op de persoonskaart is verder als woonadres vóór 1950 genoemd het adres van de ouderlijke woning. Appellant was dus bekend bij de autoriteiten. Dit alles leidt ertoe dat verweerder het herzieningsverzoek in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.
2.4.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep moet ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.T. Boerlage, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2017.
(getekend) M.T. Boerlage
(getekend) C. Moustaïne

HD