ECLI:NL:CRVB:2017:2032

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
9 juni 2017
Zaaknummer
16/4299 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor eigen werk na ziekte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering werd bevestigd. Appellante, die als verzorgende werkte, had zich na een bevalling ziekgemeld met klachten aan de rug, bekken, moeheid en fibromyalgie. Na een beoordeling door een verzekeringsarts werd geconcludeerd dat zij per 25 mei 2015 geschikt was voor haar eigen werk. Het Uwv heeft vervolgens haar recht op ziekengeld beëindigd, wat appellante aanvecht.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusie van de verzekeringsarts voldoende onderbouwd was. Appellante stelde in hoger beroep dat haar beperkingen waren onderschat en dat haar werk te zwaar voor haar was. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de eerdere uitspraak, waarbij werd gesteld dat de werklast van appellante over de dag verdeeld kon worden en dat er geen constante piekbelasting was.

De Raad concludeerde dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om de eerdere beslissing van het Uwv te weerleggen. De overwegingen van de rechtbank werden onderschreven, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 juni 2017.

Uitspraak

16/4299 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
18 mei 2016, 15/4607 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 juni 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L. Kuit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 april 2017. Appellante en mr. Kuit zijn, met bericht van afwezigheid, ter zitting niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als verzorgende voor 24 uur per week. Haar dienstverband is op 14 oktober 2014 geëindigd. Aansluitend aan haar uitkering op grond van de Wet Arbeid en Zorg is aan appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Appellante heeft zich na een bevalling op 13 november 2014 ziekgemeld op 23 januari 2015 met klachten aan de rug, bekken, moeheidsklachten en klachten ten gevolge van fibromyalgie. Op dat moment ontving zij een WW-uitkering.
1.2.
Op 21 mei 2015 heeft appellante het spreekuur bezocht van een AIOS verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante per 25 mei 2015 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid van verzorgende. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 21 mei 2015 vastgesteld dat appellante per 25 mei 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 22 juli 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 juli 2015 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek, gelet op de wijze waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn conclusie heeft onderbouwd, mede op basis van de bevindingen van de verzekeringsarts en informatie van de behandelend reumatoloog/internist van 8 juli 2015, voldoende zorgvuldig is geweest en de getrokken conclusie kan dragen. De rechtbank heeft in de gronden van appellante geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 9 september 2015 heeft aangegeven dat de taken van appellant in haar maatgevende arbeid over de dag zijn verdeeld. Door deze verzekeringsarts is nader toegelicht dat appellante 24 uur per week werkzaam is verdeeld over drie dagen, waardoor zij twee dagen vrij heeft om te recupereren. Daarnaast is aangegeven dat het werk van appellante niet bestaat uit het de gehele dag mensen uit bed helpen, dus een aanhoudende piekbelasting, maar voor een groot deel wordt afgewisseld met andere taken die minder belastend zijn, zoals eten uitdelen en medicatie verstrekken. De rechtbank heeft geoordeeld dat, zoals door de gemachtigde van het Uwv ter zitting van
8 maart 2016 nader is toegelicht, voldoende is gemotiveerd dat appellante haar zware taken kan afwisselen met minder belastende taken, zodat de zware taken inderdaad verdeeld over de dag kunnen worden uitgevoerd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het Uwv appellante terecht met ingang van 25 mei 2015 weer in staat heeft geacht tot het verrichten van haar arbeid.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante het standpunt, als ingenomen in beroep, gehandhaafd. Zij houdt staande dat haar beperkingen zijn onderschat en haar arbeid voor haar te zwaar is. Zij is overdag zeer moe en gespannen en voelt zich onophoudelijk leeg en uitgeput. Zij verzorgt haar kinderen en zichzelf met behulp van haar moeder en partner. Uit de behandelend sector is weliswaar tot op heden geen andere diagnose gesteld dan fibromyalgie, echter zijn de klachten/beperkingen van appellante zowel reëel als consistent. Als gevolg van die klachten is zij niet in staat haar eigen, inhoudelijk zware, werk te verrichten. De werkzaamheden moeten direct worden verricht op het moment dat dit van appellante wordt gevraagd, waarbij zij niet de keuze heeft om de belasting over de dag te verdelen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het wettelijk kader wordt verwezen naar overweging 3.1. van de aangevallen uitspraak. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW, wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De hoger beroepsgronden van appellante zijn een herhaling van de gronden die zij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
4.3.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat haar werkzaamheden voor haar te zwaar zijn, omdat de werklast niet kan worden verdeeld over de dag. Hiertoe wordt allereerst verwezen naar de overwegingen van de rechtbank die volledig worden onderschreven.
Voorts wordt gewezen op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
27 september 2016, waarin een uitgebreide functiebeschrijving is opgenomen. Uitvoerig is beschreven uit welke werkzaamheden het werk bestaat en welke belasting in het werk daaruit moet worden afgeleid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens in het rapport van 3 oktober 2016 geconcludeerd dat uit het voornoemde arbeidskundige rapport volgt dat de taken zijn verdeeld over de dag en er wel piekbelastingen bestaan, maar deze niet voortdurend voorkomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het standpunt dat appellante arbeidsgeschikt is voor haar eigen arbeid gehandhaafd. Met de nadere toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep is het reeds eerder door het Uwv ingenomen standpunt, dat appellante haar zware taken kan afwisselen met minder belastende taken zodat de zware taken verdeeld over de dag kunnen worden uitgevoerd, voldoende gemotiveerd. Appellante heeft hiertegen niets aangevoerd, zodat ook daarom geen aanknopingspunten bestaan het Uwv niet te volgen in het voornoemde standpunt.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van M. Gayir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M. Gayir

KP