Uitspraak
18 mei 2016, 15/4607 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering werd bevestigd. Appellante, die als verzorgende werkte, had zich na een bevalling ziekgemeld met klachten aan de rug, bekken, moeheid en fibromyalgie. Na een beoordeling door een verzekeringsarts werd geconcludeerd dat zij per 25 mei 2015 geschikt was voor haar eigen werk. Het Uwv heeft vervolgens haar recht op ziekengeld beëindigd, wat appellante aanvecht.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusie van de verzekeringsarts voldoende onderbouwd was. Appellante stelde in hoger beroep dat haar beperkingen waren onderschat en dat haar werk te zwaar voor haar was. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de eerdere uitspraak, waarbij werd gesteld dat de werklast van appellante over de dag verdeeld kon worden en dat er geen constante piekbelasting was.
De Raad concludeerde dat de argumenten van appellante niet voldoende waren om de eerdere beslissing van het Uwv te weerleggen. De overwegingen van de rechtbank werden onderschreven, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 juni 2017.