Uitspraak
24 mei 2016, 15/1599 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zij per 20 april 2015 geschikt is voor de gecombineerde maatgevende arbeid. Appellante, die eerder als productiemedewerkster werkte, heeft zich op 30 december 2014 ziek gemeld met rugklachten en psychische klachten. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat zij geschikt is voor de arbeid, wat door het Uwv is vastgesteld. Appellante is het hier niet mee eens en stelt dat haar beperkingen onvoldoende zijn onderkend, mede door haar rugklachten en een diagnose van baarmoederhalskanker.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Overijssel bevestigd, waarin werd geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de geschiktheid van appellante voor de gecombineerde maatgevende arbeid op inhoudelijk overtuigende wijze heeft gemotiveerd. De Raad heeft vastgesteld dat er geen medische onderbouwing is voor de stelling dat appellante niet in staat zou zijn om de werkzaamheden te verrichten. De rechtbank heeft de conclusies van de verzekeringsarts onderschreven en geen aanleiding gezien om aan de juistheid van deze conclusies te twijfelen. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen.