ECLI:NL:CRVB:2017:198
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van onvoldoende bewijs van directe betrokkenheid bij oorlogsgeweld
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 januari 2017 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, geboren in 1938, had een aanvraag ingediend om erkend te worden als burger-oorlogsslachtoffer op basis van gezondheidsklachten die hij toeschrijft aan zijn ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog. De aanvraag was gebaseerd op verschillende gebeurtenissen, waaronder een incident waarbij Duitsers op mensen zouden zijn ingereden, een huiszoeking door de Duitsers, en het meemaken van een V2-inslag en een bombardement op het Bezuidenhout.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij persoonlijk en direct betrokken is geweest bij de genoemde oorlogsgeweld. De Raad oordeelde dat de beschrijvingen van de gebeurtenissen niet voldeden aan de vereisten van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De Raad benadrukte dat voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer niet alleen een directe betrokkenheid bij het geweld vereist is, maar ook een zekere mate van objectieve bevestiging van die betrokkenheid.
Uiteindelijk werd het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad concludeerde dat het bestreden besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad in stand kon blijven. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs voor directe betrokkenheid bij oorlogsgeweld voor erkenning onder de Wubo.