ECLI:NL:CRVB:2017:1975

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
2 juni 2017
Zaaknummer
15/6272 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging op basis van verdiencapaciteit

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het recht op ziekengeld voor appellante. Appellante had ziekengeld ontvangen op basis van de Ziektewet (ZW) na haar ziekmelding op 10 juli 2013 vanwege lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 15 september 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Dit besluit was gebaseerd op een medische beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, die concludeerden dat appellante in staat was om bepaalde functies te vervullen.

Appellante heeft in hoger beroep haar eerdere bezwaren herhaald en aanvullende medische informatie ingediend. De rechtbank Limburg had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat er geen aanleiding was om de medische beoordeling van het Uwv in twijfel te trekken. De Raad concludeerde dat appellante, ondanks haar klachten, in staat was om de haar voorgehouden functies te vervullen en dat de beëindiging van het ziekengeld terecht was.

De Raad heeft ook overwogen dat de medische informatie die appellante had ingediend, geen nieuwe inzichten bood die de eerdere beoordeling konden veranderen. De conclusie was dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd werd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/6272 ZW
Datum uitspraak: 2 juni 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
24 augustus 2015, 15/499 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2017. Appellante is – met bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J.M.H. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft na haar ziekmelding op 10 juli 2013 wegens lichamelijke klachten, te weten rugklachten met uitstraling naar de bil en beenklachten, alsmede psychische problematiek ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen van het Uwv. Het laatste werk dat appellante voor die ziekmelding heeft verricht, was in de functie van productiemedewerker.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsarts appellante op 28 mei 2014 gezien. Deze arts heeft desgevraagd informatie verkregen van de behandelend psychiater drs. P.J.M. Verstraeten van 3 juli 2014 en appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 1 augustus 2014. Een arbeidsdeskundige heeft appellante niet meer in staat geacht tot het verrichten van haar arbeid, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante haar zogeheten maatmaninkomen volledig zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 14 augustus 2014 vastgesteld dat appellante met ingang van 15 september 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3.
In bezwaar heeft appellante ter onderbouwing van haar standpunt dat haar ten onrechte aanspraak op ziekengeld wordt ontzegd, informatie van de behandelend sector, waaronder een brief van Verstraeten van 11 september 2014, ingezonden.
1.4.
Bij besluit van 28 januari 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
In beroep heeft appellante nadere medische informatie in geding gebracht. Het betreft een bevestiging van een in maart 2016 in verband met wondverzorging gestarte zuurstoftherapie.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. In wat appellante naar voren heeft gebracht heeft de rechtbank geen aanleiding gezien de beoordeling door het Uwv voor onjuist te houden. Appellante heeft geen medische gegevens in geding gebracht die twijfel hebben doen rijzen aan het verzekeringsgeneeskundig oordeel. De omstandigheid dat op
3 december 2014 een hersteloperatie is uitgevoerd in verband met littekenweefsel en in maart 2015 is gestart met zuurstoftherapie brengt niet met zich mee dat op grond daarvan geoordeeld moet worden dat het ziekengeld ten onrechte is beëindigd met ingang van
15 september 2014.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante de eerdere gronden van bezwaar en beroep gehandhaafd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Onder het maatmaninkomen wordt verstaan het inkomen dat een verzekerde zou hebben verdiend als hij niet ziek zou zijn geworden. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van
30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid de medische beoordeling door het Uwv voldoende zorgvuldig geacht en in de beschikbare gegevens geen aanleiding gezien om appellante als verdergaand beperkt te beschouwen. Wat betreft de psychische problematiek wordt overwogen dat het Uwv appellante na eigen onderzoek en kennisneming van informatie van de behandelend sector aangewezen heeft geacht op werk dat gestructureerd en niet zwaar stresserend is. Verder is zij beperkt geacht voor conflicthantering, leidinggeven en moet het werk niet solitair zijn. In de door appellante overgelegde rapporten van Verstraeten heeft het Uwv terecht geen aanleiding gezien om meer of andere beperkingen aanwezig te achten. In dat verband wordt overwogen dat Verstraeten in het rapport van 3 juli 2014 spreekt over een verhoogd angstniveau met symptomen van vermoeidheid, slaapproblemen, nachtmerries, afvallen, hyperalertheid en prikkelgevoeligheid. Die klachten beschouwt Verstraeten als niet typisch voor een specifieke angststoornis. Ze lijken volgens haar meer te passen bij een opeenstapeling van psychosociale stressoren. Als diagnose gaat Verstraeten uit van een pijnstoornis gebonden aan lichamelijke en somatische factoren en aan een angststoornis NAO. Differentiaal diagnostisch wordt door Verstraeten gedacht aan een gegeneraliseerde angststoornis en een PTSS, hoewel appellante volgens Verstraeten niet aan de criteria voldoet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierin geen aanleiding gezien om meer beperkingen aan te nemen, omdat uit deze informatie blijkt dat de klachten van appellante grotendeels gerelateerd waren aan en beïnvloed werden door omstandigheden buiten appellante om, waarop zij door haar persoonskenmerken op haar manier gereageerd heeft. Dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt niet onjuist geacht. Dat Verstraeten verder te kennen heeft gegeven zich de eigen inschatting van appellante, dat werk teveel is, te kunnen voorstellen, maakt de beoordeling niet anders. Hiervan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht aangegeven dat Verstraeten niet vanuit haar vakgebied heeft gezegd dat appellante niet tot enige arbeid in staat is.
4.3.
De omstandigheid dat appellante op 3 december 2014 een hersteloperatie heeft ondergaan betekent niet dat op grond daarvan het ziekengeld vanaf 15 september 2014 niet kon worden beëindigd. Dit geldt ook voor het feit dat appellante in maart 2015 met een zuurstoftherapie is gestart om de wondgenezing aan de borst te bevorderen. Dit raakt de vaststelling van de belastbaarheid die nu ter beoordeling voorligt niet.
4.4.
Wat betreft de rugklachten wordt overwogen dat bij medisch onderzoek een specifieke oorzaak werd uitsloten. Appellante heeft ter zake geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat voor de rugklachten wel een medisch objectiveerbare oorzaak is gevonden.
4.5.
De rechtbank wordt ten slotte gevolgd in haar oordeel dat, uitgaande van de juistheid van de functionele mogelijkheden, appellante in staat kan worden geacht de haar voorgehouden functies te vervullen.
4.6.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2017.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) J.W.L. van der Loo

UM