ECLI:NL:CRVB:2017:1926

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 mei 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
15/6496 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking bijstand na ontdekking hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die de intrekking van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Gouda heeft bevestigd. Appellante ontving sinds 1 december 1989 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand. Op 20 mei 2014 werd er bij een controle op haar adres een hennepkwekerij met 44 planten aangetroffen, wat leidde tot een fraudesignaal. Het college heeft vervolgens de bijstand van appellante over de periode van 1 maart 2014 tot en met 31 mei 2014 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd, omdat appellante haar inlichtingenverplichting niet had nageleefd.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de bevindingen van de fraudespecialist van Stedin, die de hennepkwekerij had ontdekt, beoordeeld. De fraudespecialist had vastgesteld dat de elektriciteitsmeter op appellantes adres was gemanipuleerd en dat er sprake was van meerdere hennepoogsten. Appellante betwistte de deskundigheid van de fraudespecialist en de aanvangsdatum van de hennepkwekerij, maar de Raad oordeelde dat de bevindingen van de fraudespecialist voldoende onderbouwd waren en dat appellante niet had aangetoond dat deze onjuist waren.

De Raad concludeerde dat het college terecht de bijstand had ingetrokken en dat de aanvangsdatum van de hennepkwekerij op 1 november 2013 kon worden vastgesteld. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15.6496 WWB, 15/6497 WWB

Datum uitspraak: 30 mei 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
13 augustus 2015, 15/1990 en 15/5839 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Gouda (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.G.P. Glas, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend.
Het college heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2017. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Glas. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door C.M.P. de Wit.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving sinds 1 december 1989 bijstand, ten tijde van belang op grond van de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Appellante woonde ten tijde hier van belang in een woonwagen aan het [adres] te [woonplaats] .
1.2.
Op 20 mei 2014 hebben de gemeente Gouda, Stedin Netbeheer B.V. (Stedin) en de Omgevingsdienst Midden-Holland onderzoek gedaan op het adres van appellante. Daarbij is in een bij de woonwagen van appelante behorende schuur een hennepkwekerij met 44 planten aangetroffen. Dit heeft geleid tot een fraudesignaal aan het college. Naar aanleiding daarvan heeft een controlemedewerker appellante op 24 juni 2014 gehoord. De bevindingen van het fraudesignaal en het gehoor zijn neergelegd in een rapport van 26 juni 2014.
1.3.
Het college heeft bij besluit van 1 juli 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 februari 2015, de bijstand van appellante over de periode van 1 maart 2014 tot en met 31 mei 2014 ingetrokken en de over de periode van 1 maart 2014 tot en met 30 april 2014 gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 1.801,54 van appellante teruggevorderd. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de hennepkwekerij in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting niet heeft gemeld en dat het recht op bijstand niet is vast te stellen.
1.4.
Door een fraudespecialist van Stedin (fraudespecialist) is geconstateerd dat de elektriciteitsmeter op het adres van appellante was gemanipuleerd. De fraudespecialist heeft geconcludeerd dat op het adres van appellante sprake was van twee volledige hennepoogsten en een deel van een hennepoogst van 63 dagen. De bevindingen van de fraudespecialist zijn neergelegd in een rapportage van 1 juli 2014. Stedin heeft aangifte gedaan van diefstal van stroom op het adres van appellante, welke aangifte het college op 15 oktober 2014 heeft ontvangen.
1.5.
Het college heeft bij besluit van 15 juni 2015 (bestreden besluit) de bijstand van appellante over de periode van 1 november 2013 tot en met 28 februari 2014 ingetrokken en de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 4.836,68 van appellante teruggevorderd. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de hennepkwekerij in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting niet heeft gemeld en dat het recht op bijstand niet is vast te stellen. Tegen het bestreden besluit heeft appellante rechtstreeks beroep ingesteld als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen het besluit van 4 februari 2015 en het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vaststaat dat op 20 mei 2014 in een schuur bij de woonwagen van appellante een hennepkwekerij is aangetroffen en dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden door hiervan geen melding te maken bij het college. Zoals ter zitting met partijen is besproken, spitst het geschil zich toe op de vraag of er voldoende feitelijke grondslag is om 1 november 2013 als aanvangsdatum van de exploitatie van de hennepkwekerij aan te nemen.
4.2.
Het college heeft de aanvangsdatum gebaseerd op de bevindingen van de fraudespecialist. Appellante heeft aangevoerd dat het college de bevindingen van de fraudespecialist niet ten grondslag had mogen leggen aan de intrekking van de bijstand omdat de fraudespecialist niet kan worden aangemerkt als een deskundige op het gebied van hennepteelt.
4.2.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de door het college ingediende stukken blijkt dat de fraudespecialist in het bezit is van meerdere certificaten op het gebied van elektrotechniek, veiligheid, gezondheid en milieu. De fraudespecialist is sinds 1 augustus 1983 werkzaam voor Stedin. Vanaf 1 maart 2002 is hij fulltime aangesteld als fraudespecialist met betrekking tot het ontmantelen van hennepkwekerijen en de diefstal van elektriciteit bij hennepkwekerijen en heeft hij minimaal 1500 hennepkwekerijen ontmanteld. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de fraudespecialist ondanks zijn opleiding en ervaring niet deskundig is.
4.3.
Appellante heeft voorts aangevoerd dat het onmogelijk is om een contra-expertise te verrichten omdat de rapportage van de fraudespecialist door de vage wijze van verslaglegging dat geheel onmogelijk maakt.
4.3.1.
Deze beroepsgrond slaagt evenmin. De fraudespecialist heeft in zijn rapportage zorgvuldig en inzichtelijk beschreven wat hij bij de ontmanteling van de hennepkwekerij op 20 mei 2014 heeft gezien en gedaan en tot welke bevindingen hij is gekomen. De bevindingen zijn onderbouwd met foto’s. Blijkens de rapportage duiden de waargenomen dikke laag stof op de aanwezige assimilatielampen, de mate van vervuiling van het filtermateriaal van de koolstoffilters, de dikke kalkaanslag op het zeil, de dikke witte aanslag op de aanwezige kweekpotten, de droge afvalbladeren en droge resten van hennepplanten op de vloer van de hennepkwekerij, de witte laag op het water in het watervat en de dikke kalkaanslag aan de zijkant van het watervat erop dat de hennepkwekerij al geruime tijd in gebruik was. De in de hennepkwekerij aanwezige hennepplanten waren volgens de fraudespecialist ongeveer 63 dagen oud. Op grond van deze bevindingen heeft de fraudespecialist voor wat betreft de duur van het in werking zijn van de hennepkwekerij een periode aangehouden van 29 oktober 2013 tot en met 20 mei 2014, gebaseerd op twee volledige oogsten van 70 dagen en een afgebroken groeicyclus van aangetroffen hennepplanten van 63 dagen. Omdat inzichtelijk is welke omstandigheden tot de bevindingen van de fraudespecialist hebben geleid, kan in een contra-expertise worden nagegaan of die omstandigheden tot die bevindingen hebben kunnen leiden. Appellante heeft geen objectieve gegevens aangedragen op grond waarvan de bevindingen van de fraudespecialist niet als juist kunnen worden aanvaard. Het college heeft dan ook uit mogen gaan van de juistheid van de rapportage en heeft daarmee de door hem gehanteerde aanvangsdatum van 1 november 2013 voldoende onderbouwd.
4.4.
Tegen de terugvordering heeft appellante geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd, zodat de terugvordering geen bespreking behoeft.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut als voorzitter en G.M.G. Hink en
J.H.M. van de Ven als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2017.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) C. Moustaïne

HD