Uitspraak
OVERWEGINGEN
5 september 2014 geen aanspraak meer kan maken op een uitkering krachtens de ZW.
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als bedoeld in artikel 19; en;
b. hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
29 augustus 2014 op basis van informatie van appellant en lichamelijk onderzoek vermeld dat de ingreep ongecompliceerd is verlopen, dat de littekens mooi zijn geheeld, dat er geen zwelling of roodheid wordt gezien en dat appellant hiervan inmiddels is hersteld. Voor het standpunt van appellant dat het resultaat van deze operatie lichamelijke beperkingen met zich brengt, zijn geen aanknopingspunten gevonden.
i-psy is vermeld dat appellant van mei 2015 tot en met augustus 2016 in behandeling is geweest voor onder meer een depressie, eenmalig, ernstig, zonder psychotische kenmerken. Verder is in de brief opgenomen dat appellant mantelzorger is voor zijn vrouw en dat er aanwijzingen zijn voor laagbegaafdheid. In deze brief van i-psy noch in de overige beschikbare gegevens zijn aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat er ook op
5 september 2014 al sprake was van een depressie. Dat i-psy aanwijzingen heeft gevonden dat bij appellant sprake is van laagbegaafdheid kan evenmin leiden tot het oordeel dat appellant de maatgevende arbeid niet kan verrichten, nu hij voor zijn uitval heeft gewerkt als medewerker tuinbouw en niet is gebleken dat laagbegaafdheid een belemmering vormde voor het verrichten van de werkzaamheden. Dat appellant mantelzorger is, brengt niet met zich dat appellant op medische gronden ongeschikt moet worden geacht voor de maatgevende arbeid.