ECLI:NL:CRVB:2017:1892
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening wegens schending medewerkingsverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), maar deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De afwijzing was gebaseerd op de stelling dat de appellant zijn medewerkingsverplichting had geschonden door niet op een werkintake te verschijnen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant en zijn echtgenote niet op de werkintake zijn verschenen en dat de appellant ook niet de gevraagde informatie heeft verstrekt. Echter, de Raad oordeelt dat het college niet voldoende heeft aangetoond dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad concludeert dat de afwijzing van de aanvraag om bijstand niet op een deugdelijke motivering berust en vernietigt daarom de eerdere uitspraak van de rechtbank. Het college wordt opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van de appellant, waarbij de Raad bepaalt dat tegen dit nieuwe besluit slechts beroep kan worden ingesteld bij de Raad zelf.
Daarnaast wordt het college veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 1.980,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij besluiten over bijstandsverlening en de verplichtingen van zowel de aanvrager als het college in het proces.